Foto: Gloria Wekker, Uitzending Buitenhof (NPO), 23 april 2017
Anonieme blogger sloopt nepwetenschapper
Iets minder dan twee weken geleden schreef ik een stuk getiteld: “Gloria Wekker ONTMASKERD: haar werk blijkt aantoonbare nepwetenschap.” In dit stuk dook ik in het boek “White Innocence: Paradoxes of Colonialism and Race” om, aan de hand van de bewijsvoering die Gloria Wekker in dat boek gebruikte om haar punt over het “Nederlands cultureel archief” te maken, aan te tonen dat deze mevrouw niet beschouwd moet worden als wetenschapper maar eerder als een ideologisch gemotiveerde activist. Wie mijn eerste stuk niet gelezen heeft raad ik sterk aan dat alsnog te doen, aangezien dit stuk hierop verder bouwt.
Over het algemeen werd dit artikel zeer positief ontvangen en breed gedeeld, waarvoor natuurlijk duizendmaal dank. Uiteraard kreeg ik ook de nodige kritiek, omdat ik in mijn stuk niet alleen Gloria Wekker aanviel maar ook de bredere academische subcultuur van ideologisch gemotiveerde nepwetenschappers waar ze deel van uitmaakt. Omdat sommige kritiek redelijk genoeg was, heb ik besloten nog een stuk te schrijven waarin ik deze kritiek beantwoord.
Op naar de kritiek dus.
Drogredeneringen en uitvluchten
Ten eerste was opvallend dat bijna alle kritiek afkomstig was van mensen die zelf werkzaam zijn in sociale wetenschapsgebieden en geesteswetenschappen, mensen die vergelijkbare onderwerpen bestuderen als Gloria Wekker. Het wemelde van de sociaal filosofen, Urban Studies studenten, sociologen en sociaal psychologen in mijn Twitter-timeline.
Het merendeel van de argumenten was helaas zwak. Veel variaties op “je begrijpt het niet,” zonder toelichting wát ik dan niet begrijp. Natuurlijk ook het voorspelbare “je hebt ongelijk omdat je een witte man bent en dus verblind wordt door je privileges!”
Mensen die klagen dat ik onder een pseudoniem schrijf, alsof mijn argumenten daarmee minder geldig worden. Of mensen die leeslijsten van “grote filosofen” delen die ik dan door zou moeten lezen omdat daarin wordt uitgelegd dat mijn opvatting van “wetenschap” niet klopt. Een beetje de (pseudo-)intellectuele versie van “Google het maar,” waar je uitgelegd krijgt dat je ongelijk hebt, maar dat je zelf maar de argumenten bij elkaar moet zoeken waaróm je ongelijk hebt.
Pogingen tot ‘poisoning the well‘ waren ook niet van de lucht, in de zoektocht naar excuses om niet over de inhoudelijke kritiek na te hoeven denken. Bijvoorbeeld door te stellen dat alle kritische reacties op Wekker gewoon politiek gemotiveerd zijn omdat Wekker links is, en helemaal niet komen doordat Wekker, zoals ik heb aangetoond, gewoon feiten verzint, conclusies trekt door vanuit anekdotisch bewijs zonder onderbouwing te generaliseren, of stellingen onderbouwt door naar bronnen te verwijzen die die stellingen niet ondersteunen.
Dit waren de eenvoudigste pogingen van veel “intellectuelen” om niet op de inhoud in te hoeven gaan en mijn conclusies te verwerpen zonder inhoudelijk op de onderbouwing in te hoeven gaan.
Dat zoveel academici dit soort opzichtige drogredeneringen gebruiken om tegen mijn stuk te ageren is een trieste illustratie van een punt dat ik al in mijn eerste artikel maakte: als je een linkse mening hebt, hoef je blijkbaar niet te kunnen denken om academicus te worden in bepaalde wetenschapsgebieden. Als er iets is gebleken uit de reacties op mijn artikel, dan is het wel dat heel veel linkse academici inderdáád niet geïnteresseerd zijn in het overwegen van alternatieve standpunten: de respons is vergelijkbaar met die van leden van een religieuze cultus die hun geloofsovertuigingen verdedigen, niet met die van kritische academici die tot een beter begrip van de werkelijkheid willen komen. De meest ontstellende reactie kwam misschien wel van Leids universitair docent Nadia Bouras, die slechts twee hele korte tweets nodig had om aan te tonen dat ze helemaal niets te zoeken heeft in de academische wereld.
Het overgrote merendeel van alle reacties uit policorlinkse social-justice kringen werd gekenmerkt door dit soort intellectuele onmacht. Het wereldbeeld van deze mensen is gevestigd op respect voor autoriteiten als Gloria Wekker en het wordt constant bevestigd doordat iedereen binnen hun bubbel deze autoriteiten kritiekloos accepteert en elkaar schouderklopjes geeft wanneer iemand deze “waarheid” verdedigt. Zodra je dat echter niét doet en inhoudelijke kritiek levert staan deze academici en intellectuelen met de mond vol tanden, want het idee dat iemand als Wekker niét de waarheid in pacht zou hebben, dat hebben ze nog nooit overwogen. Over mogelijke tegenargumenten is dus ook nooit nagedacht. Dan rest hen niets anders dan heel hard “Nietes!” roepen.
Gelukkig was er ook kritiek die wat dieper ging, of in ieder geval diep genoeg om een inhoudelijk antwoord te verdienen. En daar besteed ik graag meer aandacht aan.
Inhoudelijke (en soms terechte) kritiek
De relevante, inhoudelijke kritiek die ik kreeg focuste eigenlijk op drie punten:
- Ik ontleed een stuk uit Wekkers boek, dat is niet representatief voor haar artikelen
- Ik focus in mijn stuk op linkse academici, waarmee ik onterecht generaliseer
- Mijn beschrijving/opvatting van wat wetenschap is klopt niet, of is te nauw
Op kritiekpunt 1 ga ik in dit stuk niet in, al houd ik de mogelijkheid open om in de toekomst ook eens in een artikel van Wekker te duiken. Vooralsnog verwijs ik iedereen naar het artikel Wekker et al. (2007) waarnaar ik in mijn eerste artikel ook al verwees, zodat je het zelf ook door kunt lezen om te zien dat haar boek inderdaad volledig representatief is voor haar werk in het algemeen. Mijn korte behandeling van Wekker et al. (2007) in mijn eerste artikel illustreerde dat al.
Over kritiekpunt 2 kan ik kort zijn: deze kritiek is terecht. Ik generaliseerde inderdaad teveel naar linkse academici in het algemeen, terwijl heel veel linkse academici Wekkers werk net zo beroerd en onwetenschappelijk vinden als ik het vind, dus dat wil ik bij deze ook nuanceren:
Wekker maakt deel uit van een uit subcultuur van academici die zichzelf als “links” beschouwen en een uit Amerika overgewaaide, op identity politics gebaseerde slachtofferleer aanhangen.
Het probleem van linkse academici dat ik beschrijf bestaat wel, maar is een specifiek probleem in deze kleinere academische subcultuur, een postmodernistische, subjectieve stroming die focust op het doordrammen van hun eigen opvattingen over social justice in plaats van het achterhalen van objectieve waarheden. Deze stroming is het sterkst binnen de geesteswetenschappen en in mindere mate aanwezig binnen sommige andere sociale wetenschappen, maar kan naar geen van deze wetenschapsgebieden worden gegeneraliseerd.
In dit stuk zal ik focussen op kritiekpunt 3, omdat verreweg de meeste kritiek in deze categorie valt.
Wel is het heel interessant om het punt op te merken waar ik helemaal géén kritiek op kreeg: de analyse zelf. Niemand trekt in twijfel dat Wekker conclusies trekt op basis van anekdotisch bewijs, feiten en context verzint, en naar bronnen verwijst die haar punt niet ondersteunen. Helemaal niemand heeft één van deze punten betwist, waaruit dus wel blijkt dat over de wijze waarop Wekker haar “wetenschap” bedrijft, eigenlijk geen discussie is; dat kan iedereen zien.
Meerdere “wetenschapsopvattingen”
Als Wekker-apologeet moet je daar dus de aandacht van afleiden. En wat dan een heel goede methode is, is om één punt uit het hele verhaal te pakken, dat punt proberen te ontkrachten, en dan net doen alsof je daarmee het hele verhaal hebt ontkracht, in plaats van slechts dat ene punt. Dit is wat ik vaak zag in de kritiek op mijn gebruik van het begrip “wetenschap:” indien mijn gebruik van die term niet klopt, is Gloria Wekker daarmee vrijgepleit en kunnen we blijven zeggen dat ze een wetenschapper is, haar generaliseringen, haar verkeerde gebruik van bronnen, haar cirkelredenaties en haar ongefundeerd tot feit verheven meningen ten spijt.
Het argument dat ik veel heb gehoord is “er zijn meerdere wetenschapsopvattingen.” Ik zie dit als beginpunt van de discussie: “welke wetenschapsopvatting moeten we dan hanteren en waarom? Welke opvattingen kunnen we als legitiem beschouwen en welke niet?” Maar zo leek het niet te zijn bedoeld. Integendeel, de critici leken dit juist als een manier te zien om de discussie te beëindigen: “er zijn meerdere wetenschapsopvattingen, dus alles wat binnen één van deze opvattingen valt is wetenschap, einde verhaal.” Wat vrijwel altijd ontbrak, was:
1) een onderbouwing waarom we deze “alternatieve wetenschapsopvattingen” als net zo legitiem kunnen beschouwen als de mijne. Zoals ik onderbouwd heb waarom mijn opvatting van wetenschap, die focust op het achterhalen van objectieve feiten, als legitiem beschouwd kan worden.
2) een onderbouwing dat Wekkers methodiek, zoals haar anekdotische bewijsvoering en het ter plekke verzinnen van feiten, volgens welke opvatting van wetenschap dan ook als aanvaardbaar gezien kan worden.
Dit gedraai om de hete brij heen is een rookgordijn om de discussie juist te smoren: zolang je niet kunt beredeneren of een specifiek werk wel of niet wetenschappelijk zou zijn, kun je dus ook niet beredeneren of Wekker wel of niet een wetenschapper is. Het komt er dan eigenlijk op neer dat we van niemand kunnen bewijzen dat hij of zij géén wetenschapper is, dus is iedereen het, inclusief Gloria Wekker.
Maar ja, wat betekent “wetenschap” dan nog, als je wetenschapper kunt zijn door jezelf wetenschapper te noemen, zonder dat er maatstaven zijn aan de hand waarvan je het kunt beoordelen? Als iedereen wetenschapper is, is niemand het. Dan is er geen verschil meer tussen een wetenschapper en een puber met een mening.
Het grote nadeel van dit argument is dat je van pseudowetenschap op deze manier óók niet kunt aantonen dat het geen wetenschap is. Twee dagen na publicatie van het artikel zei ik dit:
https://twitter.com/teapot_russells/status/943815027437592577
En ik wacht nog steeds op deze definitie. Alle redenaties die ik heb gezien die moesten aantonen dat Wekker een wetenschapper is, konden net zo goed gebruikt worden om aan te tonen dat astrologie wetenschap is. Als Wekkers werk net zo wetenschappelijk is als dat van Jomanda, waarom zouden we het dan serieus nemen?
Waarom wetenschap objectiviteit nastreeft
Maar goed, nu naar mijn eigen wetenschapsopvatting en waarom ik denk dat deze de juiste is. Uit de reacties ontdekte ik dat de kritiek ook voor een deel gebaseerd zou kunnen zijn op oprechte misverstanden. Bij het schrijven van de uitleg over wetenschap had ik al wat moeilijkheid om de concepten die ik over wilde brengen op papier te krijgen en dat is misschien ook niet helemaal gelukt.
Zo waren er mensen die dachten dat ik een wikipedia-definitie van “wetenschap” als harde definitie hanteerde. Dat was niet het geval, ik zag het slechts als een goede omschrijving en gebruikte het als beginpunt om uit te leggen waarom objectiviteit essentieel is voor wetenschap. Daarom noemde ik het ook een “beschrijving,” niet een definitie. Ook dachten mensen dat ik de wetenschappelijke methode als enige mogelijke weg tot de waarheid zag. Ook dat was niet de bedoeling: waar het om gaat is dat je methodiek als wetenschapper erop gericht is om objectieve waarheden te benaderen. De wetenschappelijke methode is daar het meest geschikt voor, maar is niet de enige weg; elke methode die objectiviteit (een voorwaarde voor het trekken van conclusies en daarmee het toekennen van betekenis) nastreeft kan wetenschappelijk zijn.
De enige echte harde eis die ik in mijn eerste artikel stelde, was deze:
Wetenschap is dus per definitie objectief, anders is het geen wetenschap.
Voor mijn onderbouwing waarom wetenschap om objectiviteit draait verwijs ik naar mijn eerdere artikel. Op deze onderbouwing heb ik geen serieuze kritiek gekregen. Objectiviteit is de reden waarom wetenschap in de realiteit werkt.
Wat achteraf wel duidelijk werd was dat de formulering “wetenschap is objectief” ongelukkig was en voor misverstanden zorgt. Een betere formulering van deze maatstaf om te beoordelen of iets wetenschap is, luidt als volgt:
Wetenschap streeft het achterhalen van objectieve kennis na, anders is het geen wetenschap
Dit is omdat wetenschap bijna nooit met 100% zekerheid objectieve feiten kan achterhalen. Een stelling die ik veel gehoord heb de laatste dagen is dat objectiviteit een zinloos concept zou zijn, omdat niet mogelijk is met 100% zekerheid de objectieve realiteit te achterhalen. Wetenschappers zijn zich er goed van bewust dat 100% zekerheid niet mogelijk is. Maar dat alles onzeker is betekent niet dat wetenschappelijke “zekerheid” een mythe zou zijn. Het punt is namelijk dat niet alles even onzeker is.
Er is een objectieve realiteit die je nooit helemaal zeker kunt weten. Wat je daarom moet doen is die objectieve realiteit zo dicht mogelijk benaderen. Dit is wat wetenschap doet, bijvoorbeeld via de wetenschappelijke methode, zoals uitgelegd in het vorige artikel, maar ook het gebruik van statistiek in (serieuze) sociale wetenschappen is daarvan onderdeel. Deze methodes dienen om de modellen van de realiteit, die de wetenschapper poneert, te relateren aan de realiteit, zodat je inschattingen kunt maken in hoeverre jouw conceptuele model zekerheid geeft dat het de objectieve realiteit accuraat weergeeft.
Op deze manier kun je goede modellen van slechte modellen onderscheiden. Zo komen wetenschappelijke inzichten vervolgens tot stand. Hoe verschillend wetenschappen ook zijn op de diverse gebieden waar ze onderzoek naar doen, je zult vrijwel altijd zien dat de methodiek erop is toegespitst om deze objectieve realiteit zo dicht mogelijk te benaderen. Omdat, opnieuw, dit het hele doel is van wetenschap: objectieve kennis verzamelen (ja, het Wikipedia-artikel heeft gelijk en al die feitenontkennende fopintellectuelen niet). Omdat deze kennis objectief is kan het overal toegepast worden, dat is de hele reden dat wetenschap überhaupt wérkt. Zonder streven naar maximale objectiviteit is iedere bewering naar aanleiding van een waarneming alleen maar geldig voor die ene waarneming.
Dat betekent natuurlijk dat elk model in een later stadium alsnog verworpen kan worden. Maar als een model vele testen heeft doorstaan, accurate voorspellingen kan doen over toekomstige verschijnselen, waarnemingen en experimenten, en als je werkende technologie (of beleid, of therapie) kunt baseren op deze modellen, dan is de kans dat zo’n model niet klopt wel erg klein. Immers, dat zou betekenen dat het puur toeval zou zijn dat dit model testen heeft doorstaan en voorspellingen doet die verifieerbaar correct zijn. Hoe waarschijnlijk is dat? Misschien dat later kleine aanpassingen nodig blijken, maar het is volstrekt redelijk om aan te nemen dat je model de objectieve realiteit voldoende accuraat weergeeft. Dit is de reden waarom we het als objectieve feiten zien dat de aarde rond is en om de zon draait, dat een koolstofatoom zes protonen heeft en dat de derde wet van Newton een natuurwet is.
Door objectiviteit als doel te verwerpen, zeg je als wetenschappelijker eigenlijk: “het maakt me niet uit of het waar is wat ik zeg, of mijn inzichten enig nut hebben in de maatschappij buiten mijn studeerkamer.” Als objectiviteit geen doel meer is, hoe onderscheid je dan zin van onzin? Wat is de maatstaf aan de hand waarvan je geloofwaardige theorieën kunt onderscheiden van ongeloofwaardige, als de mate waarin de theorie de realiteit weergeeft niet meer relevant is? In de praktijk zal het antwoord blijken te zijn dat de wetenschappelijke gemeenschap dan gewoon op basis van persoonlijke voorkeuren gaat bepalen wat “waar” is en wat niet. Dit is de kern waarom de “subjectieve, speculatieve wetenschap” van Wekker helemaal geen wetenschap is.
Dus de kern van mijn conclusie over het werk van Wekker is dit:
Het werk van Wekker is niet onwetenschappelijk omdat het niet precies voldoet aan de wetenschappelijke methode zoals ik die schets, het is onwetenschappelijk omdat ze óók geen andere methode gebruikt om haar stellingen aannemelijk te maken door toetsing aan de objectieve realiteit. Het is pure speculatie, waarmee het elke wetenschappelijke waarde verliest.
Een onbewezen stelling kan zonder bewijs verworpen worden
Ik zal dit even toelichten. Christopher Hitchens zei ooit: “What can be asserted without evidence can be dismissed without evidence.” Anders gezegd, een stelling die geponeerd wordt zonder overtuigend bewijs, kan ook afgewezen worden zonder overtuigend bewijs. Dit blijkt uit een fundamentele zwakte in Wekkers logica waar Twitteraar Alptekin Akdogan op wees:
Met methode Wekker kan ik toch precies het tegenovergestelde bewijzen van wat zij beweerd. Klopt dat?
— Alptekin (@AlptekinAkdogan) December 24, 2017
Dit kunnen we eenvoudig illustreren aan de hand van Gloria Wekkers “bewijsvoering” voor “de plaats die ras inneemt in ons cultureel archief.” Wekker concludeerde dat zwarte mensen in Nederland structureel worden geseksualiseerd; als huisknechten, prostituees en importbruiden worden beschouwd en als minderwaardig en crimineel worden gezien. Ze concludeerde dit op basis van drie anekdotes waarin zwarte mensen zich respectloos bejegend voelden door witte mensen.
Dus wat moeten we doen om het tegendeel van deze conclusie te “bewijzen?” Heel simpel: we kunnen gewoon drie andere anekdotes verzamelen van zwarte mensen die zich wél met respect bejegend voelen door witte mensen. Want als je op basis van drie negatieve ervaringen kan concluderen dat witte mensen zwarte mensen als minderwaardig zien, kun je volgens exact dezelfde logica óók op basis van drie positieve ervaringen concluderen dat witte mensen zwarte mensen juist als gelijkwaardig zien. Oftewel, zodra er drie zwarte mensen naar voren komen die elk een positieve ervaring met witte mensen delen, hebben we “bewezen” dat ras geen enkele rol speelt in ons “cultureel archief.”
En stel je op dat punt eens voor dat we, op basis van deze “wetenschappelijke inzichten” van Wekker, beleid hebben gebaseerd, “omdat het wetenschappelijk onderzocht is.” Zodra een wetenschapper erin slaagt om drie anekdotes te verzamelen over positieve interactie tussen zwarte en witte mensen, valt die hele basis weg en verliest dat beleid elke rechtvaardiging.
Wat voor waarde kan zo’n zwakke basis ooit hebben?
Objectiviteit = betrouwbaarheid
Dit is natuurlijk weer de reden waarom wetenschap objectiviteit nastreeft; om precies dit te voorkomen. “Modellen en theorieën toetsen aan de realiteit” is geen religieus of traditioneel ritueel. Objectieve feiten zijn geen “overtuigingen die vandaag de dag toevallig in de mode zijn.” Toch zijn er talloze academisch geschoolde onbenullen die dat wel beweren. Wie dit soort dingen beweert, toont slechts aan helemaal niets van wetenschap te begrijpen.
Echte wetenschappers gebruiken wetenschappelijk methodes omdat ze daarmee maximale zekerheid verwerven dat de objectieve realiteit inderdaad is zoals ze veronderstellen, zodat hun conclusies juist géén overtuigingen zijn die “toevallig in de mode zijn”. Die conclusies kunnen dus de veronderstellingen van de wetenschapper tegenspreken, zoals in de literatuur best vaak voorkomt. Dit in tegenstelling tot de conclusies van Gloria Wekker die niet wetenschappelijk en wél ideologisch gemotiveerd zijn. Wekkers “feiten” zijn wel degelijk “overtuigingen die toevallig in de mode zijn.” Wetenschap werkt omdat conclusies die op die manier zijn onderbouwd, niet zomaar omvallen vanwege wat anekdotisch bewijs dat het tegendeel suggereert. En daarom heet het wetenschap: we durven met redelijke zekerheid te zeggen dat we het “weten”. Het is kennis. Een beeld dat door drie positieve interacties tussen witte en zwarte mensen onderuit kan worden gehaald, kun je onmogelijk als ‘kennis’ zien.
Dit kun je niet afdoen met luie populariteitsargumenten als “in heel veel wetenschapsgebieden wordt deze methodiek toegepast, dus het is wetenschap.” Met dit argument schiet je als “wetenschapper” jezelf juist in de voet: daarmee toon je namelijk niet aan dat Wekkers methodiek wetenschappelijk zou zijn, je suggereert alleen maar dat al die andere wetenschapsgebieden óók niet wetenschappelijk zijn, en dat het probleem van nepwetenschap veel breder ligt dan alleen bij Gloria Wekker zelf. Want, zoals ik hierboven heb uitgelegd, heeft een conclusie die gebaseerd is op zulke zwakke bewijsvoering geen enkele waarde. Indien een compleet wetenschapsgebied op deze manier haar wetenschap bedrijft, heeft dat gehele wetenschapsgebied dus geen enkele waarde. Misschien geen aangename conclusie voor mensen die in dat vakgebied volgens deze methodiek werken, maar wel een onontkoombare conclusie.
Miko Flohr over “de waarheid, wetenschap en de mens”
Nu wil ik nog wat aandacht besteden aan het meest uitgebreide antwoord dat ik op mijn artikel heb gekregen, een interessant stuk van Miko Flohr: “De waarheid, de wetenschap en de mens.” Dit stuk is ook gepubliceerd op Sargasso.nl en we hebben het ook gedeeld op ons eigen Saltmines.
Allereerst wil ik Miko Flohr een compliment geven dat hij in zijn stuk de oprechte intentie heeft het debat op inhoud aan te gaan, in plaats van het laffe ontwijkingsgedrag te vertonen waar de meeste kritiek helaas uit bestond. Om deze reden is zijn artikel nuttig om te lezen en verdient het een antwoord.
Dus nu een close-read van dit stuk (tekst van Miko groen).
Van alle wetenschappelijke takken van sport is de studie van de mens veruit het meest complex. Deels is dat een probleem van praktische aard. Menselijk gedrag is vrijwel onmeetbaar, slecht modelleerbaar, vaak onbegrijpelijk buiten een specifieke context en in alle opzichten mateloos gevarieerd: het is voortdurend aan verandering onderhevig, en wat je op de ene plek dagelijks ziet, zul je op de andere tevergeefs zoeken. Wat nog komen moet is onvoorspelbaar, wat er is, is ongrijpbaar, en wat geweest is wordt in hoog tempo fragmentarisch—dat wat je morgen wil weten, blijkt gisteren per ongeluk te zijn weggegooid. Voordat je het menselijke goed en wel onder woorden hebt gebracht, is alles alweer anders. Πάντα χωρεῖ καὶ οὐδὲν μένει (*).
Tegelijkertijd is er een nog veel fundamenteler obstakel: is de mens eigenlijk wel in staat zichzelf te onderzoeken? Waar het in de exacte wetenschappen, en deels ook in de medische wetenschappen, nog enigszins mogelijk is om klinisch een probleem in kaart te brengen, verkruimelt de distantie wanneer de mens het menselijke onderzoekt. Dat is (volgens mij) vrijwel onvermijdelijk: we dwalen niet als onbeschreven bladen door de wereld die we bestuderen, maar worden gedreven en gestuurd door allerlei ideologische, culturele en religieuze preoccupaties—en de meest fundamentele preoccupaties hebben betrekking op wie we zijn, hoe we (samen)leven, waar we vandaan komen en waar het met de mens naartoe moet. Iedere wetenschapper die mensen onderzoekt – in het nu of in het verleden, vlak bij huis of heel ver weg – verhoudt zich tot zijn onderzoeksobject, en die verhouding is eigenlijk per definitie ideologisch gekleurd – of je je nou met Romeinse keizers bezighoudt, met leprozen in de middeleeuwen, of met sociale fragmentatie in het Europa van de vroege eenentwintigste eeuw. Dit geldt bovendien niet alleen de wetenschapper zelf, maar zeker óók zijn publiek.
Allereerst benoemt Flohr dat de studie naar de mens en de menselijke aard inherent complex is. Dit is natuurlijk waar en het heeft invloed op de wijze waarop we conclusies moeten trekken over menselijk gedrag. Eén van de meest belangrijke consequenties is dat we een stuk minder zeker kunnen zijn van onze wetenschappelijke “inzichten” binnen de sociale wetenschappen in vergelijking met de natuurwetenschappen, dus we dienen een slag om de arm te houden als we deze inzichten toepassen. Je mag dus de nodige bescheidenheid verwachten van de wetenschappers die hier onderzoek naar doen, evenals het besef hoe onzeker en context-gebonden hun conclusies zijn.
Dus iemand uit de hoek van Gloria Wekker zou, bijvoorbeeld, niet als feit moeten brengen: “Nederlanders zijn relatief racistisch” maar als suggestie: “uit de steekproef komt het beeld naar voren dat Nederlanders relatief racistisch zijn, maar gezien de omvang van de steekproef en mogelijke bias van de waarnemers kunnen daaruit geen harde conclusies worden getrokken.” (NB: mits de bewijsvoering behoorlijk wat beter is dan die van Gloria Wekker, anders kun je het beste helemaal niets zeggen).
Deze voorzichtigheid zien we in de praktijk helaas weinig en daar hebben we gelijk het eerste probleem. Zoals ik in mijn eerste artikel heb laten zien omarmt Gloria Wekker haar conclusies uit eerdere onderzoeken, zoals het idee dat “adoptiekinderen vaak gezien worden als sekspartners van hun ouders,” alsof het bewezen feiten zijn. Al deze nuances, die Miko Flohr hier zeer terecht aanbrengt over de complexiteit van dit soort onderwerpen, zien we totaal niet terug in het werk van Wekker. Zij houdt geen slagen om de arm, zij vermeldt geen alternatieve interpretaties, zij heeft het niet over mogelijke zwaktes in haar onderzoek, zij benoemt niet dat het vrijwel onmogelijk is om betrouwbare conclusies te trekken over de complexe werkelijkheden waar ze onderzoek naar doet. Nee, ze behandelt haar beweringen alsof het vaststaande feiten zijn, met een zekerheid die vergelijkbaar is met die van een historicus die stelt dat Willem van Oranje in 1584 gestorven is. Zoals wel blijkt uit de uiteenzetting van Miko Flohr, is dit volkomen ongerechtvaardigd.
De vraag “is de mens in staat zichzelf te onderzoeken?” is een heel belangrijke, en hoewel ik denk dat het wel degelijk mogelijk is, moge duidelijk zijn dat dit zeer complex is, en dus wetenschappelijke terughoudendheid vergt. Onderzoekers in deze vakgebieden past bescheidenheid wanneer zij hun conclusies delen, niet de stelligheid die we zien bij Gloria Wekker.
En mocht het echt niet mogelijk zijn om wetenschappelijke conclusies te trekken over de mens en de menselijke aard, dan is dat iets wat we hebben te accepteren. Blijkbaar leent wetenschap zich dan niet voor deze onderwerpen. De oplossing is niét om dan maar nieuwe definities te verzinnen voor “wetenschap” en te pretenderen dat we zekerder zijn van onze conclusies dan we in werkelijkheid zijn, om maar te kunnen zeggen dat het “wetenschap” is wat we doen. Als er grenzen zijn aan wat wetenschappelijk te onderzoeken is, dan dienen we ook eerlijk te erkennen dat alles wat buiten die grenzen valt geen wetenschap is (wat overigens niet betekent dat iets wel of niet wáár is, slechts dat we niet kunnen weten of het waar is).
Wetenschap over “de mens”
Ware, ‘objectieve’, onveranderlijke wetenschappelijke kennis is dan ook, als het over mensen en samenlevingen gaat, vaak een illusie, en dat is het des te meer zodra (1) de thema’s dichter bij huis komen en de ideologische ‘ballast’ die de onderzoeker meetorst zwaarder weegt, …
Hier is het belangrijk nog even terug te komen op het punt dat de wetenschap objectieve kennis niet met absolute zekerheid afleidt, maar ze met haar methodiek zo dicht mogelijk benadert. En als het gaat om veranderlijkheid moeten we hier onderscheiden dat het hier ook de mens is, die verandert.
Een wetenschappelijk inzicht over onze maatschappij uit 1995 kan nu niet meer geldig zijn, maar dat maakt het niet minder “waar.” Want, nogmaals, feiten hebben een context en in dit geval is de context de situatie van 1995. Dat de situatie in 2017 anders is, verandert niets aan de waarheid van onze kennis over 1995. Die kennis kan dus wel degelijk objectief en onveranderd zijn.
en (2) de analyse zich meer richt op alledaagse situaties, die je nauwelijks kan meten, maar die wel heel bepalend voor allerlei belevingswerelden kunnen zijn.
Op de reacties van mensen op alledaagse situaties kun je wel degelijk wetenschap bedrijven. Dit kan gewoon in een testomgeving onder een representatieve doelgroep, heel veel psychologisch onderzoek bestaat hieruit. Ook kan een monte carlo benadering worden gebruikt als het moeilijk is om een representatieve doelgroep te bepalen. We kunnen algemene conclusies trekken over de menselijke geest, over de wijze waarop wij in onze communicatie hints interpreteren, et cetera. En natuurlijk, dit is niet voor elk persoon geldig, maar op het moment dat je weet dat er 70% kans is dat een persoon op een bepaalde manier reageert op een bepaalde input, kun je desondanks daar rekening mee houden, je kunt er beleid op schrijven dat aantoonbaar werkt. En als je getal van 70% gerepliceerd kan worden door andere onderzoekers, weet je bijna zeker dat je niet aan het luchtfietsen bent.
Niets zo moeilijk in objectieve termen te vatten als het microniveau van alledag in onze eigen samenleving – als het over de betekenissen dagelijkse sociale en culturele processen gaat, is de empirie in veel opzichten een tandeloze tijger, en is het al heel wat als je woorden kan vinden waarmee je je observaties breed kan communiceren.
Flohr stelt hier dat de empirie een tandeloze tijger is. Maar waarom is dat? Dit is omdat onderzoek naar de menselijke aard heel moeilijk uit te voeren is, niet omdat empirisch onderzoek in principe er niets over zou kunnen zeggen. Het kan dus wel degelijk, het vergt alleen wat werk.
Moeten we dat dan maar niet op wetenschappelijk niveau bestuderen? Dat zou een vergissing zijn: mensen ontlenen betekenis aan, en worden zichzelf via alledaagse ontmoetingen. Inzicht in dat soort menselijke processen behoort tot de meest fundamentele vormen van wetenschappelijke kennis—het is alleen verdomd lastig te verkrijgen.
Precies.
Gloria Wekker begeeft zich op een terrein waar dit probleem zo ongeveer het hevigst speelt: haar onderzoek speelt in het hier, in het nu, en gaat over een onderwerp dat in Nederland ideologisch extreem beladen is, en waarover het extreem lastig is goede gegevens te verzamelen. Je kan vinden dat ze wel erg stellig is in hoe ze het opschrijft, en je kan (met mij) vinden dat ze wel erg veel uit haar eigen ervaringen put, maar iedere analyse van haar werk zou moeten vertrekken vanuit de observatie dat het nog niet zo simpel is om een boek te schrijven over de manier waarop het postkoloniale ‘culturele archief’ zich uit in het Nederland van 2017, en over alle kleine (en grotere) gebeurtenissen waaruit de inhoud van dit ‘culturele archief’ duidelijk wordt.
Dit klopt helemaal en daar ging ik dan ook uitvoerig op in in mijn vorige artikel: het is bepaald niet simpel om een boek over het postkoloniale culturele archief te schrijven omdat het een spectaculaire, verstrekkende stelling is dat dit archief bestaat en ons denken en handelen in dergelijke mate beïnvloedt. En spectaculaire claims hebben spectaculair bewijs nodig, zoals ik in mijn artikel ook aangeef in een overzicht van vier punten die Wekker moet bewijzen, vergezeld van mogelijke onderzoeksopzetten waarméé ze het zou kunnen bewijzen.
Inderdaad, Miko Flohr heeft gelijk dat Wekker zich begeeft op het terrein van menselijke processen die verdomd lastig te onderzoeken zijn, maar dat is GEEN reden om dan maar het streven naar gedegen wetenschappelijke methodiek overboord te zetten en conclusies te trekken op basis van onderbuikgevoelens. Immers, wetenschappelijke methodiek noemen we wetenschappelijk met een reden: het benadert de realiteit en alleen daarom werkt het; de inzichten die je vergaart, vertegenwoordigen objectieve kennis. Je kunt niet zomaar even de definitie van “wetenschap” aanpassen “omdat het anders te moeilijk wordt.” Als het moeilijk is om betrouwbare kennis te vergaren over de realiteit dan heb je dat te accepteren. Als je in plaats daarvan gewoon maar net gaat doen alsóf je betrouwbare kennis verzamelt terwijl dat niet zo is, dan belazer je jezelf (en anderen).
Ja, op het eerste gezicht is het misschien heel verleidelijk om je definitie van “wetenschap” aan te passen, want dan kun je plotseling wél mooie, sexy conclusies trekken die anders niet haalbaar zouden zijn. Echter, hoe meer concessies je doet in je methodiek, hoe minder je je ideeën toetst aan de objectieve realiteit, en hoe meer je de wetenschappelijke (=generaliseerbare) waarde van je conclusies naar beneden haalt. Juist omdát het zo lastig is om betrouwbare conclusies te trekken over onderwerpen als “de plaats die ras inneemt in het Nederlands cultureel archief” zou Wekker voorzichtig moeten zijn met de harde conclusies die ze trekt. Maar dat is niet wat we zien, integendeel: Wekker trekt de ene harde conclusie na de andere.
Daar komt nog bij dat de lezers van Wekker niet als onbeschreven blad tot haar werk komen – daarvoor is het onderwerp veel te beladen in ons land. Iedereen die in White Innocence leest doet dat vanuit een ideologisch gekleurde positie. Ook ik. En ook gij, Theepot. Is het mogelijk om ‘objectief’ over racisme te schrijven in een samenleving waarin je zelf leeft? Vermoedelijk niet. Is dit thema wetenschappelijk onderzoek waard? Hell yeah, en liefst door zoveel mogelijk verschillende mensen.
Natuurlijk, ieder mens is ideologisch gekleurd, dat is een gegeven dat ik nooit heb ontkend. Sterker nog, aan het begin van mijn analyse gaf ik al aan dat ik van tevoren al “niet zo’n hoge pet op had” van het werk van Wekker. Dat is natuurlijk een uitdrukking van mijn ideologische opvattingen.
Maar in een inhoudelijke discussie over dat werk is dat niet relevant, want als iemands ideologische vooroordelen zijn oordeel over een werk vertroebelen, kun je dat gewoon met argumenten aantonen. Daarom moet het gaan over argumenten. Beredeneer wáár de ideologisch gekleurde positie een rol speelt. Maak vervolgens onderscheid tussen uitspraken waar dit wel een rol speelt en waar niet. Dit is veel zinniger en productiever dan je druk te maken om andermans (veronderstelde) ideologische motieven, want áls die al een rol spelen, komt dat vanzelf aan het licht in het inhoudelijk debat.
Objectiviteit in “onderzoek naar de mens”
Wat Wekker doet staat in een duidelijke methodologische traditie die gevormd is vanuit precies deze problematiek: hoe bedrijf je wetenschap op een terrein waar de ‘wetenschappelijke methode’ van de harde sciences niets te bieden heeft?
Ho even, hier ben ik het dus volledig mee oneens. Even terug had Flohr het er nog over dat empirie “in veel opzichten” een tandeloze tijger zou zijn in dit soort gebieden, en nu hebben harde sciences plotseling “helemaal niets te bieden?”
Flohr onderbouwt dit niet, hij doet het hier als harde stelling, en het is een stelling die eenvoudig te ontkrachten is. Dit héb ik namelijk al ontkracht in mijn eerste artikel, waar ik vier punten aangeef die Wekker aannemelijk zou kunnen maken om haar centrale stelling te ondersteunen. Vervolgens suggereer ik een wetenschappelijke methodiek hoe ze dat zou kunnen doen. De “harde sciences” hebben dus wel degelijk het één en ander te bieden op dit terrein. Kun je op basis van de methodiek die ik voorstel (uitgebreide, repliceerbare psychologische onderzoeken onder grote groepen Nederlanders) met 100% zekerheid conclusies trekken over “de plek die ras inneemt in ons cultureel archief?”
Uiteraard niet.
Maar wat wél kan, is met grote waarschijnlijkheid (bijv. 95%) bepaalde elementen in onze denkwijzen identificeren die onderdeel uit zouden kunnen maken van dit culturele archief. Eveneens kun je andere mogelijke denkwijzen met grote zekerheid uitsluiten als onderdeel van ons culturele archief, als vrijwel niemand in de steekproef ze blijkt te delen. Harde wetenschap kan geen 100% zekerheid geven (dat kan het nooit) maar het kan wél aannemelijke hypotheses onderscheiden van minder aannemelijke hypotheses. Daardoor wordt het wetenschap. Dus de stelling van Flohr dat de harde wetenschap, in dit geval kwantitatief statistisch onderzoek, niets te bieden heeft in het geval van ons cultureel archief, is simpelweg niet waar.
Hoe kom je van een observatie tot iets dat je betekenis zou kunnen noemen, zonder te verzanden in anekdotes? Wekker vertrekt vaak vanuit een specifieke situatie, en extrapoleert die dan via literatuur. Het is gemakkelijk om vanaf de zijlijn te roepen dat het allemaal statistisch significant onderbouwd moet worden, maar bij veel van de situaties die ze bespreekt is dat simpelweg niet aan de orde. Is het daardoor minder objectief? Ja, ongetwijfeld. Is het minder wetenschappelijk? Nee. Het bouwt voort op en draagt bij aan een duidelijk wetenschappelijk discours, en zal de komende jaren ongetwijfeld vertrekpunt zijn voor allerlei wetenschappelijk onderzoek dat het ‘model’ van Wekker van cachet zal voorzien, of zal doen wankelen.
Meerdere punten hier.
1) Flohr heeft het er hier over dat Wekker haar anekdotes aannemelijker maakt door ze te staven aan literatuur. Hij heeft natuurlijk gelijk dat aan anekdotes meer waarde kan worden gehecht als ze deel uitmaken van een groter patroon, maar Flohr gaat eraan voorbij dat ik in mijn analyse heb laten zien dat Wekker juist op dát vlak ernstige steken laat vallen. Haar bronnen onderbouwen haar stellingen vrijwel nooit, áls ze al bronnen aanhaalt. Heel vaak geeft Wekker niet eens bronnen en extrapoleert ze vanuit een specifieke situatie zonder welke aanvullende onderbouwing dan ook.
2) Als je anekdotes plaatst in een bredere context van literatuur, is het die literatuur die je punt bewijst, de anekdote dient dan slechts als voorbeeld om het voor de lezer duidelijk te maken. Dat is echter niet de wijze waarop Wekker haar anekdotes gebruikt: zij gebruikt ze om, in haar woorden, “te tonen op wat voor wijze ras onderdeel uitmaakt van ons cultureel archief.” In haar woorden (White Innocence, blz. 31-32): By engaging with a few varied case studies, taken from tv, public and everyday life, and the literary imagination, I hope to show that race, given all its disparate manifestations, must have been firmly implanted in the cultural imagination in order to leave such systemic and virulent psychic residues.
Oftewel, bij haar zijn anekdotes geen illustratie van fenomenen, ze gebruikt ze om de fenomenen direct uit af te leiden.
3) Hier herhaal ik nog even wat ik eerder heb uitgelegd: statistiek kan dus wel degelijk inzichten geven in dit soort vraagstukken.
4) Deze methodiek van Wekker is wel degelijk minder wetenschappelijk omdat de objectiviteit verloren gaat. Dat iets bijdraagt aan wat Flohr beschrijft als “het wetenschappelijk discours” maakt het niet wetenschappelijk. Iets is wetenschappelijk als het ons dichter bij de achterliggende realiteit brengt, waar de wetenschapper onderzoek naar doet. Als iets subjectief is, is het alleen waar binnen de context van de anekdote zelf, en hebben we er dus helemaal niets aan buiten die anekdote. Het voegt geen objectieve kennis toe en helpt ons begrip van de realiteit geen centimeter vooruit. Minder objectief = minder wetenschappelijk. Een ieder die het hier niet mee eens is nodig ik van harte uit om dit op schrift te stellen en te onderbouwen. Saltmines zal een dergelijk stuk zeker willen plaatsen.
5) Het idee dat vervolgonderzoek het werk van Wekker mogelijk zal doen wankelen lijkt me nogal idealistisch. Want laten we wel wezen, op dit moment argumenteert Flohr eigenlijk dat Wekkers werk wetenschappelijk is omdat het onderdeel uitmaakt van een wetenschappelijk discours en dat het daarom subjectief mag zijn.
Dit geldt echter ook voor andere onderzoekers in dit vakgebied. Dus er kan dan wel iemand opstaan die het tegengestelde beweert, maar op het moment dat objectiviteit geen rol meer speelt en uitspraken valide zijn puur omdat ze deel uitmaken van een wetenschappelijk discours, hoe maak je als vakgebied dan nog onderscheid tussen betrouwbare en onbetrouwbare uitspraken en ideeën?
Hoe bepaal je welke ideeën je als vakgebied als aannames overneemt en welke je verwerpt? Dit gaat er uiteraard op neerkomen dat het een kwestie van consensus wordt: de meeste stemmen gelden, want als er geen objectieve maatstaven zijn aan de hand waarvan je ideeën kunt controleren, ben je veroordeeld tot subjectieve maatstaven; populariteit dus. Of autoriteit. Het is, in dat geval, dus puur een kwestie van wat op een bepaald moment in de mode is: de waarheid is dan wat de meeste (of de meest gerespecteerde) vakgenoten graag zouden willen dat de waarheid is.
Wat heeft dat nog met kennis vergaren te maken? Hoe is dit verschillend van een concilie van de katholieke kerk, waar dogmatische kwesties beslecht worden door middel van priesters die hun handen opsteken?
Zoals ik eerder heb laten zien: wat zonder argumenten gesteld kan worden, kan ook zonder argumenten weerlegd worden. Dit soort “kennis” is onbetrouwbaar en heeft geen intrinsieke wetenschappelijke waarde.
Anekdotisch bewijs is niet wetenschappelijk
Wekker is niet de enige die zo werkt. Hoe dacht u dat we, bijvoorbeeld, radicalisering onderzoeken? Ook daarvoor zijn onderzoekers (deels) gebonden aan close reading en thick description van soms heel fluïde, nauwelijks te verifiëren situaties, en hangt veel af van vaak direct betrokken bronnen met zelf slechts beperkte kennis. Toch kun je langs deze weg tot duurzame inzichten komen. Het kost veel tijd en moeite, en vooral debat, want waar wetenschap over mensen gaat, gaat zij niet over absolute waarheden.
En hier is mijn eerste associatie: David Kenning. Op het moment dat je de logica van Flohr overneemt en ervan uitgaat dat je de objectieve waarheid over radicalisering niet kunt benaderen via een wetenschappelijke methode, hoe onderscheid je dan de logische verklaringen voor radicalisering van de onlogische? Hoe beoordeel je een beleidsvoorstel? Het antwoord is natuurlijk dat je geen enkel handvat hebt, waardoor mensen dan maar de oplossing kiezen op basis van onderbuikgevoel in plaats van data. Hierdoor kunnen lui als Kenning carrière maken zonder ooit enig bewijs te hoeven leveren dat hun methodes succes opleveren; het enige wat dit soort mensen hoeft te doen, is de adviezen geven die beleidsmakers graag willen horen.
Ons beleid op het gebied van radicalisering is dus juist een perfect voorbeeld van wat er mis gaat als we “close reading van fluïde, nauwelijks te verifiëren situaties” extrapoleren naar maatschappelijke trends.
En wetenschap gaat inderdaad niet altijd over absolute waarheden, maar wel over relatieve waarheden. Hiermee bedoel ik: ideeën die “vaak” waar zijn, maar niet altijd. Bijvoorbeeld: radicalisering gaat vaak samen met een radicale islamitische geloofsopvatting die vooraf al bestaat. Dat geldt niet voor alle gevallen, sommigen radicaliseren door andere invloeden en doen hun radicale geloofsopvatting gaandeweg op. Maar dat betekent niet dat een vooraf bestaande radicale geloofsopvatting geen enkele invloed zou hebben.
En dit valt wel degelijk te onderzoeken, al is het niet makkelijk. Wat je nodig hebt, is een grote steekproef aan geradicaliseerden en een adequaat inzicht bij elk van hen in belangrijke, meetbare of aantoonbare factoren. Socio-economische positie is bijvoorbeeld iets waar je gewoon een cijfer aan kunt ophangen, het is immers gedefinieerd aan de hand van bepaalde parameters. Vervolgens kun je onderzoeken of die parameters bij geradicaliseerde moslims significant verschillen van een control-groep van niet-geradicaliseerde moslims.
En natuurlijk, interviews met radicalen kunnen wel degelijk zeer belangrijk zijn, want ze kunnen een wetenschapper op het spoor brengen van mogelijke factoren in de radicalisering, informatie die ze vervolgens kunnen verwerken in hun onderzoeksvraag. Wat ze echter niét kunnen, is op zichzelf een trend aantonen. En dat is, om terug te gaan naar het werk van Wekker, wél waar Wekker anekdotes voor gebruikt: het “bewijzen” van trends door te generaliseren vanuit deze anekdotes.
Miko Flohr wil minder feiten en meer gevoel
Dat kan ook helemaal niet, en het is hoog tijd dat de manier waarop wij over wetenschap praten zich weg beweegt van de door natuurwetenschappen ingegeven objectiviteitsdrang.
Deze objectiviteitsdrang is niet door natuurwetenschappen ingegeven, want exact deze zelfde objectiviteitsdrang is de reden dat sociale wetenschappers zoveel statistiek gebruiken om onderscheid te maken tussen waarschijnlijke en onwaarschijnlijke sociaalwetenschappelijke hypotheses. Deze objectiviteitsdrang is inherent aan álle wetenschap, want, zoals eerder aangegeven, dit is juist de kern van wat wetenschap tot wetenschap maakt.
Wat Flohr hier eigenlijk wil is dat we wegbewegen van een manier van wetenschap bedrijven die wérkt, en toebewegen naar een manier van wetenschap bedrijven die niét werkt. Dit is een buitengewoon slecht idee en ik stel dan ook niet voor niets het tegenovergestelde idee voor: laat de manier waarop we over wetenschap praten zich juist terugbewegen naar deze “objectiviteitsdrang,” (wat gewoon een “drang” is om je conclusies te baseren op feiten in plaats van onderbuikgevoel) zodat we onze interpretatie van hoe de wereld werkt weer kunnen baseren op inzichten waarvan we met voldoende zekerheid kunnen veronderstellen dat ze betrouwbaar zijn. De geschiedenis van de wetenschap leert dat we op deze manier de algemene menselijke toestand naar een hoger niveau kunnen brengen. Dat is waarom scheikunde wel werkt en alchemie niet.
Dat overboord gooien, zoals Flohr hier suggereert, is hoogst onverantwoord, maar helaas wel een verleidelijke optie voor ideologen met sterke overtuigingen die niet op feiten gebaseerd zijn. Zoals Gloria Wekker.
Wetenschap gaat, in essentie, ook helemaal niet over weten, maar over begrijpen en verklaren, en over het onder woorden brengen van allerlei complexe werkelijkheden, die er door verschillende ogen vaak anders uitzien.
Nee, dat is niet waar wetenschap over gaat. Wetenschap gaat wel degelijk over weten, over objectieve kennis van het universum, dit is altijd al het doel geweest van alle serieuze wetenschapsgebieden. Wetenschap gaat verder dan mooie gedachtes; het accepteert of verwerpt deze gedachtes op basis van de redelijkheid en de feitelijke basis van deze gedachtes. Daarnaast gaat het natuurlijk óók over het begrijpen en verklaren van deze kennis, zodat we verschillende blokjes kennis met elkaar in context kunnen plaatsen en op basis daarvan weer nieuwe inzichten, toepassingen en kennis kunnen afleiden. Begrijpen en verklaren is dan ook gewoon een onderdeel van “weten.”
Wat betreft het onder woorden brengen van allerlei complexe werkelijkheden, dit is niet waar wetenschap om draait, wetenschap draait er juist om dat je die tegenstrijdige complexe werkelijkheden (verwoord als: concurrerende theorieën) met elkaar vergelijkt en vervolgens beoordeelt welke werkelijkheid/theorie realistisch is en welke niet. Anders is het geen wetenschap, maar gewoon filosofie. Of religie.
Waarom wetenschap verder moet gaan dan subjectieve meningen
Daar heb je soms niet zozeer statistiek voor nodig, als wel een scherp oog, een dikke pen, en de confrontatie met het werk van anderen, die vanuit een andere (ideologische) positie naar een vergelijkbaar probleem kijken. Wetenschap over de wereld van de mens is een gesprek, waarbij vooral belangrijk is welke inzichten op langere termijn beklijven. Of die van Wekker daarbij horen, zal de tijd leren.
Dit is de afsluiting. Hier stelt Flohr dus dat “wetenschap” bestaat uit de manier waarop mensen met elkaar praten en op basis daarvan inzichten ontwikkelen.
Deze volledig subjectieve wetenschapsopvatting verwerp ik volledig. Ten eerste zou dit inhouden dat wetenschap gewoon betekent: “dat wat wij vinden dat waar is.” Volgens deze logica is religie dus ook wetenschap, mits er maar genoeg mensen zijn bij wie deze “inzichten op langere termijn beklijven.” Creationisme en astrologie zouden volgens deze definitie ook wetenschap kunnen zijn. Wat heeft wetenschap dan nog voor waarde? Als wetenschap niets meer is dan een consensus en de argumenten doen er niet toe, hoe is wetenschap dan iets anders dan één groot autoriteitsargument? “Dit is waar omdat wij, leden van de academische elite die ervoor aangesteld is waarheid te bepalen, vinden dat het waar is.”
De wetenschap, zoals Flohr die voor zich ziet, verschilt op geen enkele fundamentele wijze van een religie. Academici hoeven zich dan niet meer te verantwoorden door hun uitspraken aannemelijk te maken door middel van toetsing aan een objectieve realiteit die onafhankelijk van hen bestaat. Dan worden wetenschappers gewoon een priesterkaste die van hun subjectieve, persoonlijke opvattingen een dogmatische waarheid kunnen maken, zolang er bij het concilie maar genoeg andere priesters hun hand opsteken.
Subjectiviteit leidt tot politisering
En hier komen we bij een volgend probleem: politisering van wetenschap, iets wat we in vakgebieden als Gender Studies of Ethnical Studies ook al heel veel zien. Als we waarheid gaan definiëren aan de hand van de mening van de meerderheid, zonder deze waarheid te toetsen aan de objectieve realiteit, valt een essentieel controlemechanisme weg. Als er geen externe, objectieve maatstaven zijn aan de hand waarvan je een wetenschapper kunt beoordelen, hoe weet je dan dat een wetenschapper integer is? Hoe voorkom je dat politici de wetenschap kapen om hun dogma’s tot waarheid te laten verklaren? Het enige wat politici dan hoeven te doen, is ervoor zorgen dat ze genoeg ideologische bondgenoten hebben in de academische wereld zodat, in de woorden van Flohr, “hun inzichten beklijven” en dus als waarheid gevestigd worden.
Zolang er objectieve maatstaven zijn aan de hand waarvan je een werk als wel of niet wetenschappelijk kunt beoordelen, zoals het volgen van de wetenschappelijke methode, ben je als wetenschapper gelimiteerd in hoeverre je politieke motieven kunt laten meewegen in je conclusies. Als je dan uit politieke motieven een minder waarschijnlijke theorie de voorkeur geeft boven een betere theorie, kan dat gewoon aangetoond en beredeneerd worden. Maar als objectiviteit er niet meer toe doet en wetenschap gewoon neerkomt op consensus, zoals Flohr hier beschrijft, valt dat weg en is wetenschap inderdaad niets meer dan “opvattingen die op dat moment toevallig in de mode zijn,” zoals Werner de Gruijter al schreef op Joop.
Op een grappige manier maakt dit de cirkel rond. Op dit moment denken deze ideologen, onterecht, dat wetenschap ook maar een mening is. Vervolgens doen ze suggesties voor een nieuwe manier van wetenschap bedrijven die er inderdáád op neer zou komen dat wetenschap maar een mening is. Ik ben er nog niet uit of ik dit een cirkelredenering, een vicieuze cirkel of een self-fulfilling prophecy moet noemen. Kiest u zelf maar.
Gloria Wekker is geen wetenschapper, net zo min als haar academische white knights
Goed, kort samengevat: Gloria Wekker is nog steeds geen wetenschapper, omdat:
- Wetenschap objectiviteit nastreeft,
- Wekker dit niet doet,
- Wekker’s werk dus niet als kennis gezien kan worden en niet betrouwbaar is om wat voor conclusies dan ook op te baseren.
Verder blijkt, uit alle discussies de afgelopen dagen, dat het probleem véél breder ligt dan bij de persoon Gloria Wekker alleen. Heel veel academici in de geesteswetenschappen hebben een wetenschapsopvatting die het begrip “wetenschap” volkomen betekenisloos maakt en reduceert tot gewoon een verzameling subjectieve meningen.
Als je met inhoudelijke argumenten aantoont dat iemand als Wekker anekdotes generaliseert tot brede maatschappelijke trends, feiten ter plekke verzint en bronnen verkeerd gebruikt, dan reageren deze “wetenschappers” vrijwel alleen maar met politieke vijandigheid en drogredeneringen, vrijwel niemand voert het debat op inhoud, wat je van een wetenschapper zou mogen verwachten. De totale intellectuele leegte van deze op linksige identity politics gebaseerde academische subcultuur is pijnlijk aan het licht gekomen, en het is onverdedigbaar dat er nog overheidsgeld gestoken wordt in dit soort nepwetenschap.
Ik wil nogmaals Miko Flohr prijzen voor zijn poging om het debat op inhoud te voeren. Hij is één van de weinigen die hiertoe bereid waren. Bij vrijwel alle andere academici die Wekkers kant van dit debat verdedigen is er geen enkele bereidheid om inhoudelijk op mijn stuk in te gaan. Kijk bijvoorbeeld naar de ideoloog Leo Lucassen, die, zoals wel vaker, linkt naar een monoloog die zijn kant van het debat verdedigt in plaats van deel te nemen aan één van de vele prikkelende discussies tussen meerdere standpunten die ik de laatste dagen heb gezien.
Deze wijdverbreide angst voor blootstelling aan tegengestelde meningen is misschien wel net zo veelzeggend over het intellectuele gehalte van deze als wetenschappers vermomde activisten als mijn ontmaskering van Wekker. Liever verzint men een eenvoudig excuus om niet na te hoeven denken over de argumenten die de tegenstander aandraagt zodat men die zonder inhoudelijke argumenten bij voorbaat kan verwerpen, om vervolgens onderling schouderklopjes uit te delen en elkaar te bevestigen in het eigen gelijk. Het is een verdedigingsmechanisme dat thuishoort bij religieuze sektes, niet bij wetenschappelijke gemeenschappen.
Mensen als Gloria Wekker (en het grote merendeel van haar academisch geschoolde apologeten) gedragen zich niet als wetenschappers, want dat zijn ze ook niet. Ze horen dan ook niet thuis op universiteiten, maar bij denktanks van politieke partijen. Daarom wil ik hier nog eenmaal benadrukken dat de academische wereld in een ernstige crisis verkeert. Complete wetenschapsgebieden zijn veranderd in door regressieflinkse dogma’s gereguleerde religieuze sektes. Talloze wetenschappers gooien hun integriteit te grabbel in een poging hun politieke overtuigingen tot officiële waarheid te promoveren.
De bezem moet door de universiteiten. Dat wordt steeds duidelijker.