Dit artikel maakt deel uit van een serie. Hier vindt u de vorige delen:
- Verboden woorden en de realiteit
- Overbevolkte arbeiderswijk
- Saneren, maar hoe?
- Buitenlanders in de wijk
- Huisjesmelkers en andere profiteurs
- Noodkreten en dovemansoren
Twee werelden
Eén van de boeken die ik gelezen heb als voorbereiding op deze artikelenserie was Samen voor ons eigen van Diederick Klein Kranenburg. Een absolute aanrader trouwens, met heel veel achtergrondverhalen over de Schilderswijk van 1920 tot 1985.
Deel 3 heet: Gelukkig in het getto? 1945-1985, en dit deel begint met een anekdote uit de jaren 60, verteld door een postbode uit de Schilderswijk. Daar overkwam mij als lezer iets vreemds.
Eerst de anekdote.
Zelf ben ik geboren in de Schilderswijk en toen ik dit las kwam er een glimlach op mijn gezicht. Ik herinnerde me die ouderwetse asemmers en even voelde ik weer die sfeer van toen: de straat als huiskamer en een lolletje op z’n tijd. Gastvrijheid, saamhorigheid en soms felle ruzies die vaak zo weer vergeten waren.
En toen las ik verder.
Ik zat met mijn ogen te knipperen.
Ik herlas de anekdote en probeerde te zien wat Klein Kranenburg had gezien.
Een met bier gevulde vuilnisbak? Het zat in flesjes; het was niet alsof ze uit de vuilnisbak dronken! En ze hadden nu eenmaal geen koelkast; dit was gewoon een goede manier om het bier te koelen.
En een postbode die de juiste post niet kwam brengen werd ‘uitgescholden’? Dat was geen schelden, dat was gewoon de manier van praten: tyfus, tering, kanker, het waren een soort tussenwerpsels. Die postbode legde het nog uit! ‘Moet ik de tering krijgen omdat ik geen post heb?’ ‘Nee joh, dat moet je helemaal niet.’
Toen herinnerde ik me weer hoe ik als 10-jarige had moeten wennen na de verhuizing naar het ‘nette’ Voorburg waar Schilderswijkers als asociaal werden gezien. Ineens moest ik overal met twee woorden spreken en bepaalde woorden – tyfus, tering, kanker – kon ik maar beter niet gebruiken. Plat praten heb ik in sneltreinvaart afgeleerd, daarbij geholpen door het feit dat mijn moeder het ons altijd al verboden had. Later pas hoorde ik van mijn vader dat onze buurman haastig was verhuisd toen hij hoorde dat een gezin uit de Schilderswijk naast hem kwam wonen.
De cultuurschok van de verhuizing naar Voorburg kwam me weer in gedachten toen ik bovenstaande interpretatie van een – in mijn ogen onschuldige – anekdote las. Klein Kranenburg was voor mij even een wezen van een andere planeet. Twee werelden die mijlenver uit elkaar liggen, en de ene wereld mag de andere interpreteren: als een onderzoeker boven een microscoop.
De verhalen in al die proefschriften, rapporten en krantenartikelen worden niet verteld door Schilderswijkers, maar door buitenstaanders. Wat doet dat met het beeld van de Schilderswijk in de buitenwereld?
Neerkijken op Schilderswijkers
Schilderswijkers wisten maar al te goed hoe de buitenwereld over hen dacht. De meeste mensen zeiden het achter hun rug, een enkeling was bot genoeg om het op te schrijven. Hier een briefschrijfster (1969) over Schilderswijkers die elders in Den Haag een huis zouden krijgen, maar volgens haar eerst nodig opgevoed moesten worden.
Men zou een bepaalde proeftijd van bijvoorbeeld twee jaar kunnen stellen. Zou blijken dat een deel van deze op te voeden families niet naar normen willen leven, dan zouden deze mensen – die meestal ook niet werken – in kampen kunnen worden ondergebracht op het platteland. Dit is wel niet democratisch, maar er zou wat schot in de zaak komen.[i]
Wel ja, deporteren die handel. Breng ze maar onder in kampen als ze niet naar ‘normen’ willen leven, want werken doen ze ook al niet. De benepen kleinburgerlijkheid spatte ervan af. Zoals gezegd: deze dame was bot genoeg om te schrijven wat velen dachten.
Maar al hadden Schilderswijkers een wat ruw taalgebruik, daarom waren ze nog niet asociaal. Om even terug te komen op die postbode: zouden bewoners van de zogenaamd nette wijken zo sociaal zijn geweest om hem een biertje aan te bieden?
Je kunt zeggen: één zo’n bekrompen briefschrijfster, ach, wat maakt dat uit? Erger was dat er ook ambtenaren waren die Schilderswijkers als minderwaardig beschouwden; sommigen lieten dat maar al te duidelijk merken. In 1968 was Van der Wal-Kijlstra (PSP) aanwezig bij een informatieavond.[ii]
Wie nog even wil lezen waarom deze vrouwen de gemeentelijke inspectie spraken, kan teruggaan naar een eerder artikel waarin een uitgebreide beschrijving staat van de krotten (Het Fort) waarin zij moesten leven. En dan te horen krijgen dat je uit een asociaal zooitje komt of dat je jezelf maar moet verhangen…
Natuurlijk was het uitzonderlijk dat ambtenaren dergelijke dingen zeiden, maar tegenover deze sprekers stonden vermoedelijk een hoop zwijgers die er net zo over dachten.
Als een wijk maar lang genoeg wordt afgeschilderd als asociaal; als geldzuchtige makelaars en huisjesmelkers voortdurend meedogenloos geld uit de bewoners zuigen; als dan ook nog de gemeente keer op keer laat blijken niet om de bewoners van die wijk te geven, wat gebeurt er dan?
Dan ontstaat in zo’n wijk een gevoel van ‘samen tegen de buitenwereld’. Op elkaar kan je bouwen, van de ‘nette’ mensen heb je weinig goeds te verwachten. Als de hoge heren aardig voor je zijn, willen ze wat van je. Niet bij iedereen was dit gevoel even sterk aanwezig, maar dit speelde zeker een rol en maakte dat velen zich alleen thuis voelden in de eigen wijk.
Wilde iedereen blijven?
In de jaren 60 woonden er heel verschillende mensen in de Schilderswijk.
Er was een groep die alleen vanwege de woningnood in de wijk woonde. Deze mensen wilden graag weg en konden vaak ook betere huizen betalen; zodra ze de kans kregen, vertrokken zij uit de wijk. Dan was er een groep die uit pure armoede in de wijk woonde. Deze mensen woonden er soms ook niet graag, maar ze hadden geen alternatief. En tenslotte was er een groep die werkelijk gehecht was aan de wijk. Mensen die zich er thuis voelden en elders maar moeilijk konden aarden.
Klein Kranenburg zet nogal wat vraagtekens bij de nostalgie die veel oud-Schilderswijkers voor hun wijk voelen. Was het allemaal wel zo geweldig? Was het niet gewoon een verschrikkelijke wijk om te wonen? Als je zijn interpretatie van het postbode-verhaal ziet, begrijp je die gedachte wel, maar het is niet alleen maar een gevoel. Hij verwijst ook (blz. 167) naar een enquête uit 1969 onder 240 Schilderswijkers waar uit kwam dat meer dan de helft weg wilde uit de wijk.
Je kunt je afvragen hoe representatief een enquête onder 240 bewoners was in een wijk met (destijds ongeveer) 45.000 inwoners. Zouden de koppige, licht achterdochtige Schilderswijkers die perse wilden blijven überhaupt mee hebben willen werken aan een enquête van zo’n stelletje zielenknijpers van buiten?
De opzet van de enquête laat ruimte voor twijfel. De helft van de bezochte gezinnen weigerde mee te werken, en juist die helft zou wel eens tot de harde kern van de Schilderswijk kunnen hebben behoord.
Niet dat het onderzoek helemaal niets zei: de onderzoekers hadden naast de enquête nog een enorme hoeveelheid bronnen aangeboord. Maar in feite geldt voor bijna al die bronnen hetzelfde bezwaar. Het wantrouwen tegenover instanties en buitenstaanders zorgde dat veel Schilderswijkers niet het achterste van hun tong lieten zien, iets wat de onderzoekers zelf overigens ook wel beseften. Klein Kranenburg schrijft trouwens ook dat een grote minderheid van de ondervraagden graag wilde blijven.
Verder was het logisch dat een flink deel van de geënquêteerden weg wilde. In 1969 was het niet leuk wonen in de Schilderswijk: het algemene gevoel was dat de gemeente de wijk liet verrotten. Er werd al jaren over sanering gesproken, maar er gebeurde nooit wat, behalve dan het dichttimmeren van krotten en het slopen van huizen waarna de grond braak bleef liggen. Op een bewonersvergadering (oktober 1969) werd gezegd: De gemeente laat de wijk bewust verkrotten, zij laat de wijk bewust vervuilen, zij ontneemt de wijk bewust openbaar vervoer.[iii]
Op 28 januari 1974 werd een ontwerpnota Stedebouwkundige Kwaliteit besproken, waarin stond (blz. 47): Het nastreven – op lange termijn – van een zekere wijziging in de bevolkingssamenstelling van de gebieden rond de binnenstad kan met zich brengen dat een deel van de huidige bevolking moet verhuizen. Deze bereidheid tot verhuizen is bij velen zeker aanwezig.
‘Ja, ongetwijfeld,’ reageerde Meijburg (PvdA), ‘als je in een krot woont, wil je best weggaan.’[iv]
Verknocht aan de wijk
In maart 1954 schreef PvdA-wethouder Van de Oever (sociale zaken): Bij de tenuitvoerlegging van de saneringsplannen zullen allerlei incidentele problemen van sociale aard moeten worden opgelost; tevens zal ertegen moeten worden gewaakt dat door het losrukken van de bewoners uit hun vertrouwde omgeving waarin vaak een hechte groepsverbondenheid voorkomt, binnen de grenzen der gemeente het vraagstuk ontstaat van de ‘ontwortelden’, naar zijn gevolgen te vergelijken met dat van de ‘displaced persons’.[v]
Men was zich dus goed bewust van het feit dat in de oude wijken ‘vaak een hechte groepsverbondenheid voorkwam’ en dat er een risico bestond op ‘ontworteling’.
In 1972/1973 werd onderzoek gedaan onder mensen die in de jaren 1970/1971 waren uitgeplaatst uit saneringsgebieden. Het ging hier om mensen die waren uitgeplaatst uit Bezuidenhout-West, Nieuwe Haven, Oranjeplein en Kortenbos. Vooral van de mensen die afkomstig waren uit de Schilderswijk (Oranjeplein) bleken velen moeite met de verhuizing te hebben.
Uit de eerste evaluatie van de onderzoeksresultaten kan al wel geconcludeerd worden dat bij sanering een groep mensen met grote buurtgebondenheid – en daaronder met name de ouderen – ernstig gedupeerd kan worden. Niet alleen omdat het vertrouwde huis – de buurt waarmee zij zich verbonden voelen – verlaten moet worden, maar ook omdat daarmee een sociaal kader – een leefsfeer waarmee identificatie heeft plaatsgevonden – ontnomen wordt.(…)
Voor een deel van de uitgeplaatsten veroorzaakt de sanering dermate grote psychologische en sociale problemen dat van ontworteling gesproken kan worden. Deze problematiek is te ernstig om afgedaan te worden met het argument dat het hier om slechts geringe percentages gaat.[vi]
Veel Schilderswijkers met ‘grote buurtgebondenheid’ verhuisden liever drie keer binnen de wijk dan dat ze naar elders vertrokken. Hoe meer druk er op ze werd uitgeoefend, hoe koppiger ze werden. Dit was hun wijk en ze gingen niet weg.
In 1975 vergaderde een commissie over stadsvernieuwing, en één van de uitgenodigde deskundigen – dhr. Van Eijk, voorzitter van de federatie van Haagse woningbouwcorporaties – vertelde over huisbezoeken aan mensen in saneringsgebieden die gedwongen werden te verhuizen.[vii]
‘Algemeen voorkomend verschijnsel.’ En ‘ernaar hunkeren gewoon te mogen blijven zitten…’ Dat lijkt niet op enquêteresultaten waaruit zou blijken dat vrijwel niemand wilde blijven.
Wat dat betreft deed dhr. Lampe (CDA) nog een interessante uitspraak op 18 april 1977:
De gehechtheid van Schilderswijkers aan hun buurt blijkt toch wel groter te zijn dan door sommigen verondersteld werd. (…) Van de 300 mensen die een verzoek kregen te verhuizen uit de Schilderswijk zei 10% ‘ja’.[viii]
Zelfs terwijl enorme stukken van de wijk braak lagen, zelfs terwijl al dertig procent van de bewoners uit gastarbeiders en rijksgenoten bestond, zelfs toen nog wilden veel Schilderswijkers niet weg uit hun buurt.
Geen verdrijving
In de loop der jaren spraken veel gemeenteraadsleden – destijds nog allemaal parttimers – zich uit over de dreigende omvolking van de Schilderswijk. Waarschijnlijk waren velen van hen oprecht als ze zeiden dat de oorspronkelijke bewoners niet uit hun wijk verdreven zouden moeten worden. Wrang genoeg hebben juist deze uitlatingen veel bitterheid veroorzaakt toen bleek dat de realiteit anders was.
Hier een aantal van deze uitspraken.
- 22 november 1965 dhr. Diepenhorst (PvdA): De sanering mag niet leiden tot een wegsaneren van de autochtone bevolking.[ix]
- 21 november 1967 dhr. Borsboom (Boerenpartij): Wij moeten stimuleren dat de oorspronkelijke bewoners die daartoe de wens te kennen geven zoveel mogelijk in de wijk kunnen blijven wonen.[x]
- 21 november 1968 dhr. De Lint (CDA): Men kan er niet mee volstaan hun werk- en woongelegenheid op te heffen en hen te verdrijven zonder dat een passend alternatief wordt geboden.[xi]
- 21 november 1968 dhr. Van Ommen Kloeke (VVD): De sanering die ik voorsta, is een gefaseerde sanering, waarbij ieder saneringsgebied zoveel mogelijk in de huisvesting van zijn eigen bewoners voorziet.[xii]
- 16 april 1973 dhr. IJmkers (CPN): Ik geloof dat wij beslist moeten vermijden dat de woningen in de binnenstad zo duur worden dat de oorspronkelijke bewoners er niet meer kunnen wonen.[xiii]
In de jaren 70 kwamen er ook verklaringen van het college.
- 21 juni 1974 (doelstellingennota van het college): Gevreesd wordt blijkbaar voor een massale verdrijving van de hier thans woonachtige bevolking. Zulks is bepaald niet onze bedoeling.[xiv]
- 8 november 1976 wethouder Hardon (PvdA): Uitgangspunt is dat de mogelijkheid moet blijven bestaan dat de mensen ook bij nieuwbouw weer in hun oude wijk kunnen terugkeren.[xv]
Kleine vraag aan al die mensen die (nog steeds) beweren dat Schilderswijkers het echt niet erg vonden om uit de wijk te vertrekken. Als dat zo was, waarom vonden al deze politici het dan zo nodig om voortdurend te zeggen dat de inwoners niet verdreven mochten worden?
Dit zeiden ze niet zomaar; dit zeiden ze in antwoord op de ongerustheid in de wijk. Vooral in het stukje uit de doelstellingennota wordt dat duidelijk: ‘Gevreesd wordt blijkbaar’.
Omgekeerd redeneren
Toen steeds duidelijker werd dat de oorspronkelijke bewoners wel degelijk uit de wijk verdreven werden, groeide het verzet. Er waren leuzen als ‘Bouwen voor de Buurt’ en ‘Schilderswijk voor de Schilderswijkers’. Wethouder Nuij (PvdA) vond deze laatste leus in 1973 onzin.
Ik meen dat deze leuze nooit door iemand in ernst is aangeheven, zeker niet door mij. Ik meen dat zij ook onzinnig is. De mobiliteit van de bewoners van de Schilderswijk, de mate waarin nieuwe bewoners de wijk zijn gaan bevolken en het tempo van het vertrek van oude bewoners is in geen enkele Haagse wijk zo groot als in de Schilderswijk. Iedere veronderstelling van een excessieve wijkgebondenheid van de Schilderswijkers kan naar het rijk der fabelen worden verwezen.[xvi]
Dat is nogal een uitspraak. Schilderswijkers werden verjaagd doordat de wijk onleefbaar werd, doordat de huren van de nieuwbouw te hoog waren, en doordat ze uitgeplaatst werden. En dat ze op deze manier vertrokken zou bewijzen dat deze mensen niet aan hun wijk gehecht waren…? Zoals Meijburg zei: Als je in een krot woont, wil je best weggaan.
En dat zoveel immigranten in de wijk kwamen wonen, hoe was dat een bewijs dat de oorspronkelijke bewoners niet om hun wijk gaven? Dit was nu juist iets waartegen velen zich verzet hebben.
Deze uitspraak van wethouder Nuij lijkt meer op omgekeerd redeneren. Liever de werkelijkheid vervormen zodat het falen minder erg is, dan onder ogen zien hoeveel leed is aangericht.
Zou dat verklaren waarom zoveel mensen beweren dat de Schilderswijkers helemaal niet zo aan hun wijk gehecht waren? Dat al die nostalgie maar zelfbedrog is?
Want als je erkent dat het waar is wat veel oud-Schilderswijkers zeggen, dan kom je er niet omheen dat duizenden – misschien wel tienduizenden – iets verschrikkelijks is aangedaan.
Somewheres en anywheres
In januari 2017 verscheen een boek van David Goodhart waarin hij spreekt over de somewheres en de anywheres. De somewheres zijn mensen die ergens geworteld zijn en van daaruit leven; ze zijn vaak lager opgeleid en hebben weinig invloed op de politiek. De anywheres zijn mensen die zichzelf als wereldburger zien; zij zijn vaak hoger opgeleid en hebben het ook in ons land voor het zeggen.
Veel Schilderswijkers hoorden duidelijk bij de somewheres en zij verloren iets wat voor anywheres weinig waarde lijkt te hebben, maar wat voor hen van vitaal belang was: hun thuis.
Wat maakt het uit dat dit thuis niet volmaakt was? Het was thuis.
Dit is iets wat ook goedbedoelende wetenschappers als Klein Kranenburg misschien maar moeilijk kunnen begrijpen. Binnen een paar kilometer kunnen mensen wonen met een totaal ander wereldbeeld, met opvattingen die fundamenteel verschillen van wat in de eigen omgeving gangbaar is. Waarmee ik niet wil zeggen dat hij er niets van begrijpt: vaak was ik geroerd door zijn verhalen, zeker waar hij schreef over de vroege geschiedenis van De Mussen. Alleen waren er momenten dat ik dacht: het blijft een buitenstaander. Hij snapt niet echt hoe het was om Schilderswijker te zijn en hoe diep de verbondenheid met de eigen wijk kon gaan.
Van Ommen Kloeke (VVD) zei in 1970: Het in de ‘diaspora’ jagen van deze mensen geeft veel verdriet en ellende.[xvii] Daar had hij gelijk in.
Gedane zaken nemen geen keer. We kunnen niet teruggaan in de tijd en alsnog de problemen van de Schilderswijk oplossen zonder de oorspronkelijke bevolking te verdrijven.
Wat we wel kunnen doen: nadenken over wat er gebeurd is zonder weg te lopen voor de feiten. En hopelijk leren van de gemaakte fouten. Daarvoor is het noodzakelijk dat de anywheres van Nederland zich niet verheven voelen boven de somewheres, maar hun landgenoten serieus nemen. Dus stoppen met makkelijke etiketjes als: racist, xenofoob, bekrompen of fascist.
Dit is een verantwoordelijkheid die de machtigen hebben tegenover de machtelozen: neem de zorgen serieus en maak degenen die minder macht hebben niet belachelijk. Scheld ze niet uit en lach ze niet weg, maar praat met ze.
Over dat laatste gaat het volgende artikel: ivoren torens.
De online Van Dale geeft als betekenis van ‘communicatie’: overdracht of uitwisseling van informatie; verbinding, verkeer.
Laat ik het heel zacht uitdrukken: de gemeente Den Haag was niet sterk in communicatie.
Vond je dit artikel goed? Steun Maaike van Charante via repelsteeltje.backme.org
Voor meer artikelen, zie deze link.
Op de hoogte blijven van nieuwe artikelen? Volg Maaike (Repel) op Twitter.
Literatuur
Klein Kranenburg, D. (2013). Samen voor ons eigen. De geschiedenis van een Nederlandse volksbuurt: de Haagse Schilderswijk. 1920-1985. Hilversum. Uitgeverij Verloren B.V.
Ter info:
- Voor de vele citaten uit de documenten van het Haags Gemeentearchief, zie de voetnoten.
[i] 1969-117 brief over asociale families uit de Schilderswijk
[ii] 22 november 1968 (Handelingen 1968 blz. 741) Van der Wal-Kijlstra (PSP) over onbeschofte ambtenaren
[iii] 13 november 1969 (Handelingen 1969 blz. 557) Borghols (KVP) over de bewonersvergadering waar geklaagd werd dat de gemeente de wijk bewust liet verkrotten
[iv] 28 januari 1974 (Handelingen 1974 blz. 44) Meijburg (PvdA) over mensen die wel weg willen als ze in een krot wonen
[v] Map BNR 828-4039: Correspondentie Sociale Opheffingsarbeid (afdeling sociale zaken) januari 1955 verwijzing naar nota maart 1954
[vi] Map BNR 828-4073: 1972/1973 Rapport uitplaatsing bij sanering
[vii] Map BNR 828-5565: Verslag vergadering ad hoc commissie stadsvernieuwing 30 oktober 1975 (blz. 4) Van Eijk over bewoners die ‘gewoon willen blijven zitten’
[viii] 18 april 1977 (Handelingen 1977 blz. 189) Lampe (CDA) over gehechtheid Schilderswijkers aan hun wijk
[ix] 22 november 1965 (Handelingen 1965 blz. 559) Diepenhorst (PvdA): De sanering mag niet leiden tot een wegsaneren van de autochtone bevolking.
[x] 21 november 1967 (Handelingen 1967 blz. 984) dhr. Borsboom (Boerenpartij): Wij moeten stimuleren dat de oorspronkelijke bewoners die daartoe de wens te kennen geven zoveel mogelijk in de wijk kunnen blijven wonen.
[xi] 21 november 1968 (Handelingen 1968 blz. 701) dhr. De Lint (CDA): Men kan er niet mee volstaan hun werk- en woongelegenheid op te heffen en hen te verdrijven zonder dat een passend alternatief wordt geboden.
[xii] 21 november 1968 (Handelingen 1968 blz. 720) dhr. Van Ommen Kloeke (VVD): De sanering die ik voorsta, is een gefaseerde sanering, waarbij ieder saneringsgebied zoveel mogelijk in de huisvesting van zijn eigen bewoners voorziet.
[xiii] 16 april 1973 (Handelingen 1973 blz. 542) dhr. IJmkers (CPN): Ik geloof dat wij beslist moeten vermijden dat de woningen in de binnenstad zo duur worden dat de oorspronkelijke bewoners er niet meer kunnen wonen.
[xiv] 1974-233 doelstellingennota van het College blz. 3: Gevreesd wordt blijkbaar voor een massale verdrijving van de hier thans woonachtige bevolking. Zulks is bepaald niet onze bedoeling.
[xv] 8 november 1976 (Handelingen 1976 blz. 591) wethouder Hardon (PvdA): Uitgangspunt is dat de mogelijkheid moet blijven bestaan dat de mensen ook bij nieuwbouw weer in hun oude wijk kunnen terugkeren.
[xvi] 16 april 1973 (Handelingen 1973 blz. 546) wethouder Nuij (PvdA) over ‘Schilderswijk voor de Schilderswijkers’
[xvii] 30 november 1970 (Handelingen 1970 blz. 716) dhr. Van Ommen Kloeke (VVD): Het in de ‘diaspora’ jagen van deze mensen geeft veel verdriet en ellende.
.