De Franse elites en de gele hesjes
Frankrijk is een Amerikaanse maatschappij geworden, in toenemende mate multicultureel en economisch sterk verdeeld. De Franse geograaf Christophe Guilluy schreef er een indringend boek over. In de laatste decennia heeft de globalisering overal in Frankrijk zijn invloed doen gelden en een sterk gepolariseerd land doen ontstaan. Guilluy vraagt zich af hoe het mogelijk is dat een zo sociaal en economisch gepolariseerd land de globalisering zonder protest heeft kunnen omarmen. Hoe is het mogelijk dat een relatief beperkte groep, de geprivilegieerde bovenlaag in bestuur, journalistiek en politiek een economisch model kon invoeren zonder enige vorm van verzet van de werkende klassen. De globalisering heeft een soort ‘nieuwe Citadels’ geschapen, niet langer de ommuurde vestingstad uit de Middeleeuwen, maar nu een metropool met muren van geld. Een nieuwe bourgeoisie heeft de macht over genomen, een bestorming van de stadsmuren is echter uitgebleven. Achter de façade van een open en egalitaire samenleving zien we de terugkeer van een gesloten stad en de consolidatie van een globale economie in de vijftien grote Franse steden die samen een nieuwe netwerk maatschappij vormen. We hebben te maken met een nieuwe bourgeoisie die meesurft op de golven van de globalisering en de baas is over het culturele leven, de pers en de politiek. Sociale en culturele integratie staan hoog in het vaandel, in werkelijkheid is er een proces van zelf segregatie aan de gang. De geprivilegieerde bovenlaag zweert bij het netwerk, zowel het virtuele als het fysieke, ze propageert gelijkheid en vooruitgang, ze heeft de mond vol van vrij handel, sociale diversiteit en mobiliteit, maar produceert metropoolvorming en gentrification. Hun kinderen gaan naar de betere scholen en de dagelijkse boodschappen komen uit de eco-winkel.
De concentratie van economische groei en macht hebben als gevolg dat de regionale gebieden steeds meer aan invloed verliezen. Zij zijn inmiddels de verliezers in de ‘open samenleving’, een geglobaliseerde Franse maatschappij die in feite gesloten is. Gesloten omdat de verschillende bevolkingsgroepen elkaar steeds meer opzoeken, zich steeds meer in dezelfde buurten vestigen, en naar dezelfde scholen en Universiteiten gaan. De nieuwe elites leven in de stedelijke gebieden, zelden in de periferie, ze wonen in de oude arbeiderswoningen die afgestoten zijn door de woningbouwverenigingen, in oude fabrieken en bedrijfspanden die omgebouwd zijn tot ‘loft’. Guilluy citeert Christine Lelévrier, een expert op het gebied van sociale woningbouw, zij ziet een nieuwe concentratie van een homogene populatie, zowel op de schaal van de buurt als van het gebouw. Parijs, de thuishaven van alle economische macht en cultuur kent de hoogste prijzen in de onroerend goed markt, het is net als in Amsterdam het bastion van links. Twintig jaar geleden betaalde je in Parijs nog euro 2480.- per vierkante meter, vandaag is dat in het centrum euro 15.000.- De vierkante meter prijs in Frankrijk laat zien wat de grote steden werkelijk zijn, nieuwe citadels ontoegankelijk voor de meerderheid van de bevolking.
Dit nieuwe ‘cool capitalism’ van de ‘bobo’ is slim verpakt door de hipsters en andere netwerkers, hun belangen worden niet in een nieuwe klassenstrijd verdedigd, maar laten de scheidslijnen tussen de ‘haves’ en ‘have not’, juist verdwijnen. Guilluy gaat er verder niet op in, maar het lijkt de moeite waard een sociologisch uitstapje te maken naar de monumentale studie van Luc Boltanski en Eve Chiapello, The New Spirit of Capitalism ( Le nouvel esprit du capitalisme ( 1999). In hun boek gaan ze verder in op de soort arbeid die in de nieuwe citadels verricht wordt door de bobo waar Guilluy het over heeft. Boltanski en Chiapello karakteriseren de stad als een ‘projectstad’, een term die ze ontlenen aan de recente managementliteratuur. We zouden dat nu flexibilisering van arbeid noemen. ‘Project’ is iets dat verbind, het verzamelt een tijdelijke groep van vaak verschillende mensen die voor een korte of langere tijd samenwerken. Deze notie is al zo ver ingeburgerd dat niemand er meer van opkijkt. Maar eind vorige eeuw was dat minder vanzelfsprekend. Maar het gaat me om wat anders. Projecten maken productie en accumulatie mogelijk in een wereld die anders volledig zou bestaan uit fluïde kapitaalsstromen. Projecten stabiliseren dit proces van stromen geld, arbeidskracht en tegenwoordig informatie. Het is het soort werk van Guilluy’s hipsters en bobo’s. Boltanski en Chiapello beschrijven treffend wat kapitalisme inhoudt, het vloeibaar maken van ongeveer alles wat stabiel was. Alles wat solide is wordt vloeibaar. Van flitskapitaal tot nieuwe arbeidscontracten. De ‘projecten’ stabiliseren tijdelijk deze stroom en maken hem onomkeerbaar. De ‘projectieve stad’ is in feite een systeem van tijdelijke ‘beperkingen’, een tijdelijke stop die de netwerk wereld van kapitaal en arbeid stabiliseert. Keuzes en beslissingen die genomen worden binnen dit netwerk van projecten dienen alleen het belang van het project. Project kan van alles betekenen, zo zeggen Boltanski en Chiapello, van een vijandige overname in het bedrijfsleven, tot een opdracht om een website te maken. Het probleem is dat systeemkritiek in de management theorie wordt gemaskeerd. Iedereen gaat deel uit maken van een netwerk en probeert dat zo ver mogelijk uit te breiden en te intensiveren, ‘leven’ wordt een opeenvolging van projecten. Maak je geen deel uit van een netwerk dan ben je al snel geïsoleerd. En dat is precies wat er gebeurd in de periferie. Het netwerk is daar minder stevig en invloedrijk. Niet alleen in arbeid, maar ook en vooral in invloed en beslissingsmacht. De media, tv en pers, zijn nauwelijks geïnteresseerd in meningen en opvattingen uit de periferie.
Zowel links als rechts zijn het eens over één ding, de globalisering met haar vrije verkeer van kapitaal en arbeid brengt economische en culturele vooruitgang. Hoewel de meerderheid van Frankrijk, bijna zestig procent, de globalisering als bedreiging ziet, ziet de minderheid van de Franse bovenlaag dit als een mooie uitdaging waar je beter van wordt. Het Amerikaanse economische model dient als voorbeeld, van alle start ups in Frankrijk is drieëntachtig percent afkomstig van de afgestudeerden aan de ‘grande écoles’, de meest prestigieuze universiteiten, en zestien procent van minder prestigieuze universiteiten, één procent doet het zonder universitaire opleiding. Beschermd door een muur van geld is de geprivilegieerde bovenlaag nu in de positie om uit de globalisering te halen wat er in zit. Maar, zo zegt Guilluy, de arbeidersklasse bestaat nog steeds, al hoor je de politiek en de journalistiek er niet over. Het probleem is de schrijnende ondervertegenwoordiging van de arbeidersklassen in de sociale bewegingen en vakbonden, slechts 5 percent van de vakbondsleden werkt in de private sector, de rest voor de overheid. Het systeem van sociale en politieke representatie is voorbehouden aan de geprivilegieerde bovenlaag. Het gevolg is desinteresse. Het verhaal van de Franse elites heeft geen enkele geloofwaardigheid meer, het richt zich volledig op een geprivilegieerde bovenlaag. Intellectuelen en journalisten hebben geen idee wat er leeft onder de bevolking, zo zegt Guilluy, het volk luistert niet meer naar hun mooie woorden en feel-good demonstraties die de elite voor zichzelf organiseert.
Met de retoriek van de culturele diversiteit maakt Guilluy korte metten, vrijwel niemand in de Franse bestuurslagen heeft een etnische achtergrond, ook in de Socialistische Partij zit vrijwel niemand van buiten Frankrijk. Wel proberen de socialisten de immigranten als slachtoffer te bestempelen om electoraal gewin te behalen, en alle oppositie als fascisme te brandmerken. Met de diversiteit in de journalistiek is het niet veel beter gesteld, de Conseil supérieur de l’audiovisuel (CSA) merkt op dat diversiteit in de journalistiek compleet afwezig is. Hoewel diversiteit alom verdedigd wordt is het een van de meest gesloten sectoren van de media economie in Frankrijk. Diversiteit is vooral iets voor de anderen. De instroom van vluchtelingen is een economische uitdaging volgens Macron, de armere Fransen in de periferie zien dat anders. De immigranten in de banlieus zagen niets in verdere groei voor opvang in hun toch al armoedige woonsituatie. MEDEF de grootste federatie van Franse werkgevers wil meer immigratie, in feite zijn ze uit op een soort permanente concurrentie voor de laagste lonen, nu niet tussen allochtoon en autochtoon, maar tussen allochtonen onderling. De besteedbare inkomens in Europa zijn de laatste vijfentwintig jaar maar weinig gestegen volgens de econoom Branko Milanovic, de hoogste inkomens zijn echter buitenproportioneel gestegen. Gedurende de laatste decennia zien we een uitholling van de middeninkomens, van laag betaalde fabrieksarbeid tot kleine boeren en de service sector. In 2015 zei vierenvijftig procent van het werkend deel van de Franse bevolking niet meer dan vijftig euro per maand over te houden om te sparen, en voor een vierde was dat niet meer dan tien euro. Het ongenoegen met de inkomensongelijkheid is groot, eenennegentig procent vindt de inkomenskloof veel te groot, en toch zo zegt Guilluy laat de grote meerderheid zich leiden door die een procent die het kapitaalkrachtigst zijn.
De economische groei komt vooral uit de grote kosmopolitische steden en hun directe stedelijke omgeving. Dat is inmiddels een wereldwijd fenomeen, al eerder beschreven door o.a. Saskia Sassen in haar The Global City, Joseph Stiglitz in The Price of Inequality en Manuel Castells in The Informational City. Londen is een van de meest prominente citadel steden, de gemiddelde huur in 2015 voor een appartement was euro 3500.-, meer dan het gemiddeld inkomen van euro 3150.- Het zijn met name de Franse banlieus, de zogenaamde ‘gevoelige zones’ waar de politie nauwelijks zeggenschap heeft die het hardste getroffen worden door de tweedeling. Sinds de crisis in 2008 is de werkeloosheid hier gestegen van 16,7 percent naar 24,2 percent, in andere meer welvarende gebieden steeg dit van 7,6 naar 9,1 percent. Het midden management en hoger management kent nauwelijks werkeloosheid, respectievelijk 5,2 percent en 3,9 percent. Het is voor Guilluy duidelijk, de grote politieke partijen hebben hun plicht grandioos verzaakt, ze laten hun republikeinse waarden vallen ten gunste van een appèl op etniciteit, religieuze waarden en culturele achtergrond. Het republikeinse model van assimilatie heeft het voorgoed afgelegd tegen de economische globalisering. En niet alleen de politieke partijen, niemand heeft het nog over een gemeenschappelijk belang of een nationaal belang, alles is identiteitspolitiek geworden. Andere visies lijken het niet te redden in Frankrijk. Toen Jean Pierre Chevènement, een van de oprichters in 1971 van de Franse Socialistische Partij die in de jaren negentig de partij verliet, in 2002 een nieuw politiek initiatief lanceerde, Le Mouvement Républicain et Citoyen (MRC) strandde dat hopeloos op 5,3 percent van de stemmen. Sociale gelijkheid en secularisme hadden verloren aldus Guilluy. Eenzelfde lot trof Jacques Monasch’ Nieuwe Wegen (2016), hij haalde nauwelijks stemmen. Je keren tegen economische vluchtelingen en de EU is op dit moment onmogelijk. Wanneer je je tegen de gevestigde orde keert ben je al snel een fascist. De Franse media filosoof Bernard Henri Lévy zette Chevènement weg als ‘fascist’. Chevènement’s kritische houding ten opzichte van de EU in 2005 toen hij campagne voerde tegen de EU Grondwet werd hem nooit vergeven. Lévy, groot voorstander van globalisering, de EU en de identiteitspolitiek maakt uiteraard deel uit van Guilluy’s ‘la France d’en haut’. Ook in Nederland applaudisseert de elite enthousiast voor Lèvy’s publiciteitstour.
Samenleven is een cynische grap geworden, de Franse historicus Jacques Julliard ziet het multiculturalisme als enorme calamiteit. Multiculturele samenlevingen staan voor hem voor een keihard alternatief; integratie of burgeroorlog. Ulrike Guérot in haar boek De Nieuwe Burgeroorlog zegt hetzelfde. Is het niet opvallend dat 71 percent van de Franse arbeiders en 73 percent van de lagere inkomens vindt dat de staat te veel geld uitgeeft aan sociale uitkeringen. Vreemd? Nee. Het overgrote deel is van mening dat er te veel geld naar de immigranten gaat. Maar overal in het Westen wordt de maatschappelijke onvrede afgedaan als fascistische propaganda. In Frankrijk heerst nog steeds de mythe van een grote middenklasse, die er inderdaad was in de naoorlogse periode van wat de Fransen noemen de Trente Glorieuses. Arbeiders maken in dit perspectief van de elite maar een zeer klein deel van de Franse bevolking uit, wat Guilluy bestrijdt omdat deze groep met lagere inkomens veel groter is en veel meer beroepen en kwalificaties omvat dan louter fabrieksarbeid; de lagere administratieve banen, de arbeid in de land en tuinbouw, kleine boeren, winkelpersoneel, de service sector, etc. Het armere deel van de Franse bevolking leeft zowel urbaan als ruraal, ook het platte land valt er onder, ze wonen in grote en kleine steden, mensen zijn oud, jong en middelbaar. Wat ze gemeenschappelijk hebben is dat ze tot een werkende klasse behoren die niet of nauwelijks iets overhoudt aan het eind van de maand. Guilluy is ook niet geïnteresseerd in marxistische klassentheorie, het gaat hem om een urgenter probleem; de elites in de politiek, zowel links als rechts, kunst, media en cultuur en hun verwoestende blindheid voor de effecten van globalisering. Alleen al het woord ‘perifeer Frankrijk’ wordt door de elites gezien als het opzetten van de armere autochtoon tegen de immigratie in de banlieus. De filosoof Jean Claude Michéa werd in de media veroordeeld en vond zijn naam terug op de lijst met ‘gevaarlijke reactionairen’ omdat hij het had over ‘gewone mensen’, de geograaf Michèle Tribalat en de filosoof Michel Onfray worden gezien als propagandisten van extreem rechts. De link met de donkere dagen van Vichy in de vroege jaren veertig zijn snel gelegd. De elites voelen zich in hun autoriteit dermate bedreigd dat het ultieme wapen van het ‘fascisme’ wordt ingezet. Van Bernard Henri Lévy tot de miljonair en modekoning Pierre Bergé, het ‘fascisme’ is overal. Lévy ziet de Brexit als de ‘overwinning van het kleine over het grote, van de stupiditeit over het denken’, de totalitaire ondertoon resoneert er onmiskenbaar in door. De fascistische vijand moet tot permanente bedreiging gemaakt worden, vandaar de oeverloze berichtgeving over het Front National. Maar het Front National is vooral een symptoom van de afwijzing van een globale economie met haar open grenzen, aldus Guilluy. Het Front National is de opvang geworden van al die arbeiders die uit de middenklasse gevallen zijn.
Van de banlieus tot perifeer Frankrijk, overal heeft de werkende klasse zich afgekeerd van de politiek De arbeiders hebben hun ketenen afgeschud, maar het zijn dit keer wel de ketenen van de traditionele politieke partijen, ze willen niet langer ondergeschikt zijn aan hun oude politieke en culturele meesters. Ze zijn allemaal de plantage ontvlucht, zo schrijft Guilluy met een verwijzing naar de slavenopstand in Amerika. De ‘marronnage’ (vlucht uit de plantages) kan niet meer gekeerd worden, de vlucht van de werkende klasse is een resultaat van de uitholling van de middenklasse, het geeft een historische omkering aan, niets anders dan een muiterij van de ‘lagere Fransen’ tegenover de ‘hogere Fransen’. Guilluy’s boek werd gepubliceerd een paar jaar voor de ‘gele hesjes’ (gilets jaunes) de straat op gingen, maar het bewijs van zijn stelling ligt op straat. Letterlijk. Bijna driekwart van de Fransen, tweeënzeventig procent is van mening dat politici corrupt zijn, negenentachtig percent is van mening dat ze uitsluitend in hun eigen voordeel geïnteresseerd zijn, en zevenentachtig percent is van mening dat hun regering, of die nu links of rechts is, geen belangstelling heeft voor ‘mensen zoals zij’. De journalistiek wordt ernstig gewantrouwd, slechts een kwart vindt dat ze nog enige voeling heeft met de maatschappij. Het oud links van de arbeiderspartij is veranderd in een nieuwe bourgeoisie van een # links. Het links van de hashtag dat zo afkerig is van ‘kapitaal’, ‘de banken’, en de ‘markt’, en steeds maar weer globalisering predikt. Het gevolg is ‘loon dumping’, de ‘Poolse loodgieter’, het minimumloon in Polen is euro 410.- per maand, in Roemenie is dit euro 218.-. Het ondertekenen van het ‘free trade’ verdrag met Ukraine is goed nieuws voor de werkgeversorganisaties, het minimumloon is euro 50.- per maand.
Wat stelt Guilluy er tegenover als mogelijke oplossing? Het verbonden zijn met een speciale plek, een buurt of een straat was kenmerkend voor de arbeidersklasse oude stijl. Men verhuisde niet graag, alleen als het moet. Het samenbrengen van verschillende sociale groepen, de ‘diversiteit’, was nooit een doel van de arbeiders. De immigratie van pakweg 200.000 mensen per jaar is een terugkerend probleem voor de ‘lagere Fransen’, zij hebben er niet om gevraagd, ze moeten zich maar aanpassen volgens # links die een soort ’nomadisme’ aanhangt. Het staat in regelrechte tegenstelling tot de ervaringen van de ‘lagere Fransen’. De wereld van het nomadisme is de wereld van de winnaars van de globalisering, niet voor niets populair bij de academici. Vrijwillige mobiliteit is een privilege van een goed opgeleide klasse. Wanneer we een kaart zouden maken van geografische mobiliteit zal blijken dat de Franse samenleving in grote mate sedentair is. Guilluy’s alternatieve model is gebaseerd op een revolutie van nabijheid, sedentair, het dagelijks bestaan van een werkende klasse staat centraal. Dat dit geen harmonie model betekent is duidelijk, de botsing tussen het idee van een globale economie van een dominante klasse en het territoriale model van een heterogene arbeidersklasse is er een van een permanente tegenstelling. Het ziet er niet naar uit dat er snel een oplossing is, de ‘gilets jaunes’ bewijzen het dagelijks. De ‘avondschemering’ (crépuscule) in de titel van zijn boek lijkt me optimistisch, het is niet een avondrood van een nieuwe arbeidersklasse, noch van een verzwakte elite, maar een avondschemering die dreigt over te gaan in een nacht van onzekerheid. De slogan ‘zekerheid’ van de Partij van de Arbeid raakt inderdaad aan Guilluy’s idee van een sedentair belang van haar electoraat. Maar je kunt niet enthousiast de EU omhelzen, de globalisering najagen, en tegelijkertijd voor ‘zekerheid’ kiezen. Het één maakt het ander vloeibaar.
Arie Graafland
Twilight of the Elites, Christophe Guilluy (2019)
Le crépuscule de la France d’en haut (2016)