Ik zat in de trein vanuit Enschede naar Amsterdam om een performance te geven bij de Schreeuw van Theo. Het was 15 jaar geleden dat hij door een Moslimextremist vermoord werd.
Na een rit van drie uur in de trein moest ik naar de Pijp gaan om mijn nonnenpak op te halen. De mensen die me het pak verhuurden konden zich die bewuste dag nog goed herinneren, ze woonden destijds in de buurt. Toen ik vertelde dat ik dat pak nodig had om Theo te herdenken volgde een fikse korting. “Voor Theo,” zei ze. Er volgde een stilte, we keken elkaar aan. Ik vertrok. Richting CS, om aldaar mijn nonnenpak aan te trekken. Onderweg kocht ik een bos roze bloemen. Ik kon geen cactus vinden. Eenmaal op CS zocht ik het toilet. De toiletjuffrouw zag er moe uit. De wachtrij was lang. Ik had de bos bloemen in mijn handen en gaf ze aan haar. “Bedankt.” Het was Allerzielen, dan herdenken we de doden, maar laten we vooral de levenden niet herdenken die voor dag en dauw opstaan om ons een fijn en schoon toilet te geven. Het toilet dat ik echter in stapte was bezaaid met toiletpapier met strontvegen. Zo goed als ik kon probeerde ik in die ruimte mijn nonnenjurk aan te trekken. Shit, het was niet de juiste maat. Ik voelde me alsnog belazerd door de lieve mevrouw die me het pak verhuurde. Alles ging op Theo’s manier vandaag. In het te strakke nonnenpak leken mijn borsten extra groot. Ik deed de nonnen-hoofddoek met klittenband vast en ging richting Oosterpark waar Yelena op me wachtte.
Moslimhater
De herdenking bestond uit een kleinere menigte dan ik verwachtte en het merendeel sprak alleen Duits. Al snel herkende ik de man van PEGIDA. Een omhelzing volgde. We kenden elkaar sinds ik hem bij Café Weltschmerz interviewde. Daarna zijn we bevriend gebleven. Voor de buitenwereld zou dit bizar lijken: een moslima die bevriend is met een moslimhater. Het echte leven is echter genuanceerder dan de kranten ons willen doen schijnen. De mensen die zich hier verzamelden waren geen VIP’s, maar mensen uit het echte leven: een oude dame in rolstoel, een feministe gekleed in een leren cowboybroek, oude mannen met hoeden, een delegatie uit Duitsland die met Wagensveld meekwam en een paar oude oma’s die aan het eind mierzoete gedichten voorlazen. Twee goede vrienden uit Amsterdam waren ook van de partij. De paar fotografen die aanwezig waren keken moe uit hun ogen. Ze hadden er overduidelijk geen zin in. Toen ik vertelde dat ik een vrouwelijke imam was en om half vier een performance zou geven en vroeg of ze er dan bij zouden zijn was het antwoord: “misschien”.
Ik had zeker zo’n honderd persberichten verstuurd, maar geen van die kranten was erbij. Wel was er een ANP-fotograaf. Hij zou later voor die ene foto zorgen van mij die in het Parool en NRC kwam. Zonder naamsvermelding.
Er waren ook geen hoogwaardigheidsbekleders. Halsema had afspraken en de Locoburgemeesters en wethouders hadden ook allemaal verstek gegeven. Ik hoopte nog Imam Elforkani te zien. Ik had hem notabene in m’n laatste brief opgeroepen om bij de herdenking te komen. Mijn hoop bleek tevergeefs. Ik kon geen enkele moslim bij deze herdenking zien. De enige twee moslims die hier waren, waren ik en de moordenaar wiens geplastificeerde foto naast die van Theo werd gedragen. Ik kreeg de rol van vertegenwoordigster van de moslimgemeenschap toebedeeld. De mensen die later door het AD min of meer als moslimhaters werden neergezet waren blij dat ik er was. Mensen gaven me een hand, sommigen omhelsden. Ik kon niet anders dan ontroerd worden door de mensen die hier waren. Wij waren het volk van Theo. Zo voelde het. Buurtoma’s en opa’s, een afgewezen vrouwelijke imam in nonnenkleed, een verdwaalde oude hippie met een gitaar en mondharmonica. Het gras rondom de schreeuw was nat en modderig. De burgemeester en beste vriend Theodor Holman zaten warm binnen bij de Parool-bespreking van Theo.
Mijn oproep
Het was mijn beurt, ik ging mijn performance houden. Ik wist dat oproepen tot het gebed bij de Schreeuw van Theo als provocerend gezien zou kunnen worden. Dit keer was de roep van Allah Akbar niet om Theo te vermoorden, maar om zijn gedachtenis in leven te houden. Ik deed namelijk de eerste oproep van de ‘Theo van Gogh moskee,’ een ludieke naam voor het Theo van Gogh museum. Een museum voor de vrijheid van meningsuiting. Het was Theo ‘s laatste wens die hij twee weken voor zijn dood uitsprak bij een interview voor het psychologie magazine: een Theo van Gogh museum pal tegenover het museum van zijn beroemde oudoom: Vincent van Gogh.
De pers heeft mijn oproep helaas niet opgepikt. Misschien zit niemand te wachten op een vrouwelijke imam die tot het gebed oproept bij de Schreeuw. En al helemaal niet om de ‘Theo van Gogh Moskee’ onder de aandacht te brengen. Theo moest vooral doodgaan voor de vrijheid van meningsuiting. Zijn nagedachtenis lijkt weinigen meer te boeien. Behalve dan het bij elkaar geraapte groepje trouwe mensen die zich hier elk jaar verzamelden. Na mijn gebedsoproep voegde ik mijn zonnebloem bij de andere zonnebloemen die de Schreeuw versierden.
Drankje
Later op de avond ging ik een drankje doen met een vriendin in een café waar zijn herdenkers zich traditioneel verzamelen. Het café was leeg, op een oudere dame in rolstoel na. Ze kende Theo persoonlijk. Hij gaf haar een jaar voor zijn dood nog een lintje voor haar goede werk voor de Pim Fortuyn herdenking. Het jaar erop moest ze ook Theo’s herdenking organiseren. Elk jaar weer trouw. Er waren geen hoogwaardigheidsbekleders bij deze 15-jarige herdenking van de moord op Theo. Het verbaasde me dat niemand van de Gemeente Amsterdam was gekomen. “Het is nog veel erger,” vertrouwde ze me toe. Een van de Duitse vrouwen die bij de herdenking waren zag tegen het einde van de avond een jonge (allochtone) man die Theo’s bloemen en kaarsen aan het vandaliseren was. Toen ze er iets van zei werd ze zelf mishandeld. Ze belde de politie die het wegwuifde als een onbewijsbare zaak. Ze had nog een blikje waarop zijn vingerafdruk zat, misschien kon de politie dat onderzoeken? “Nee, mevrouw, fijne avond,” was zijn antwoord. De 15-jarige Theo van Gogh-herdenking: “Just another day.”