Beste Sih. Abraham,
Deze brief schrijf ik u, omdat het nodig is.
U zult zich vast afvragen wie u uit dat verre Nederland schrijft.
Mijn naam is Salima, kent u mij nog?
Ik ben dat meisje, die jonge vrouw, toen achttien jaar.
Van twintig jaar geleden.
Wij hebben elkaar ontmoet toen ik bij mijn familie in Marokko op vakantie was.
In uw winkel in Casablanca verkocht u alles voor foto benodigdheden.
Ik had iets nodig voor mijn fotocamera en zo mocht ik u vinden.
Wij hebben die vakantie mooie gesprekken gevoerd, u en ik.
Weet u het weer, Abraham? Onze gesprekken, over vriendschap over liefde.
Nu, jaren later besef ik hoe fijn die gesprekken waren.
Het waren gesprekken ‘van hoop’!
Toen zag ik het nog niet, nu wel…
U heeft mij toen zoveel geleerd!
Ik mis die gesprekken, Abraham, ik mis uw wijsheid. Ik koester ze.
Daarom schrijf ik u, mijn vriend, omdat het nodig is.
De wereld lijkt niet meer te zijn zoals ze was…
U schrijf ik, omdat de wereld huilt.
Ze heeft verbondenheid nodig.
Echtheid, troost, vriendschap en waarheid.
Tranen drogen, vertrouwen en hoop geven.
Persoonlijk gaat het goed met mij. Ik zit hier nu in mijn warme studentikoze kamer.
Een heerlijk kopje groene thee onder handbereik met een handje pepernoten.
Op de radiator ligt een vochtige handdoek dampend te drogen.
Condens sijpelt in kleine ‘mini riviertjes’ langs de binnenkant van mijn grote raam.
Binnen is het warm. Buiten is het koud.
Niet de soort kou die wij Marokkanen kennen.
Nee, het is de koude van een ander land: ‘De koude van de Lage Landen’.
Er ligt weliswaar nog nèt geen sneeuw, maar het landschap van de dorpen en de steden lijkt op de schilderijen van de grote Hollandse meesters, vol met witte rijp en verstilling.
Het Nederlandse volk is gastvrij.
Hier leven vele culturen samen met elkaar, maar soms ook langs elkaar heen of zelfs botsend tegen elkaar, de haren in strijkend.
Ik herinner mij nog als de dag van gisteren hoe u in uw fotowinkeltje stond. U zag er geweldig uit. Naast u aan uw rechterzijde stond bijna altijd uw Marokkaanse assistente. Zij ging gekleed in de traditionele djellaba, dat is de Marokkaanse jas, met om haar hoofd mooi omwikkeld haar hoofddoek. In mijn herinnering stond u dan achter uw toonbank. Keurig in pak, netjes gekapt, met een klein, wit zakdoekje, waarvan het bovenste kleine puntje in een perfect driehoekje uit uw rechter borstzakje piepte.
U kon zo wel uit een jaren vijftig film zijn gestapt. Die zelfde vijftiger jaren tijd was ook de tijd, dat er in Marokko veel Joden leefden, ook in de Rif, het gebied waar u en ik samen vandaan komen. U vertelde mij hoe toen in de Rif Joden en Moslims als broeders en zusters in vrede en zelfs in vriendschap samenleefden. Ik voel weer de kippenvel op mijn arm opkomen als ik aan onze gesprekken terug denk. Wat u, mijn vriend Abraham, mij vertelde was een compleet ander verhaal dan het verhaal wat mij als Nederlands Marokkaans meisje was opgelegd. Ze hebben mij al vroeg geleerd, dat Joden en Moslims een problematische relatie hebben.
Abraham, ik zag laatst het programma van de Joods-Nederlandse journaliste: mevrouw Hanneke Groenteman. Zij deed onderzoek naar antisemitisme. Aan het einde van haar programma barstte die zelfde mevrouw Groenteman in tranen uit… Haar tranen raakten mij diep… Snapt u dat, Abraham, een volwassen vrouw die huilt? Deze gerenommeerde journaliste huilde ‘en plein public’ op de Nederlandse televisie… Ik keek en luisterde met mijn oren en ogen open. Maar ik luisterde ook met mijn hart!
Het verdriet van mevrouw Groenteman kwam regelrecht mijn hart binnen. Abraham het is haar angst en de vraag of onze wereld wel veilig genoeg is voor haar en haar Joodse kinderen en kleinkinderen. Door deze vraag te stellen vraagt ze zich ook af of onze wereld wel veilig genoeg is voor ons allemaal…
Abraham, ik zou zo graag willen, dat mevrouw Groenteman jou had kunnen spreken, mijn oude Joods-Marokkaanse vriend ‘Abraham uit de Rif wonende in Casablanca’.
Ik zou haar zo graag willen laten zien en zo graag willen vertellen, dat ‘het winkeltje’ van ‘mijn’ Abraham, dat juist dàt winkeltje ‘een schatkamer van cultuur en erfenis’ is. Een erfenis die wij islamitisch en Joodse Riffijnen delen. Een erfenis die zelfs ‘vergeten’ is door de generatie(s) na mij. De generatie ‘lastige onhandelbare Marokkaanse Jochies’.
Ach Abraham, ik zou Mevrouw Groenteman willen vertellen: ‘Ze weten het niet!’ Dat jochie, dat z’n hoofd bedekte en -God vergeve hem- ‘kankerjoden’ uitkraamde. Dat jochie, hij wist niet dat zestig jaar geleden zijn opa’s en oma’s gewoon vrienden waren met hun Joods/Marokkaanse Medelanders in heel Marokko!
Mijn hart leeft mee met Hanneke, dat ze dit moet aanhoren, maar mijn hart leeft ook mee met de Marokkaanse jeugd die NIET meer weet! Waarom leert onze Marokkaanse Jeugd dit niet meer? Wat is er gebeurt? Weten ze dan niet, dat zelfs ten tijde van de tweede wereld oorlog onze eigen Marokkaanse koning zijn eigen Joods Marokkaanse volk beschermde tegen de Nazi’s? Ik vraag mij hier echt af; ‘Wat gaat hier toch fout…?’ Telkens weer, keer op keer… Joden Moslims en Christenen leefden toen samen zoals Allah,Hasjem dat bedoelde. Waarom kon dat zestig jaar geleden wel en nu niet meer?
Abraham, ik herinner mij ook nog het verhaal, dat mijn opa mij vertelde over die Joodse verkoper die na tien jaar mijn opa weer toevallig op straat tegen kwam. Hij herkende mijn opa meteen en hij was blij, want hij had nog iets terug te geven aan mijn opa. Hij wenkte mijn opa en riep mijn opa bij zich. Hij riep en wenkte net zo lang tot hij mijn opa midden in zijn winkel had. De Joodse koopman haalde vervolgens, zo hij vertelde het geld tevoorschijn dat mijn opa in zijn winkel was vergeten. De Joodse verkoper heeft hier mee een diepe indruk op m’n opa achtergelaten.
Dit is wat de moslims ‘emena’ noemen, ‘vertrouwen’. Het leven begint immers eerst met vertrouwen! Mijn opa kende de Joden niet van: via via of van het nieuws, Nee! hij kende ze persoonlijk. Het waren zijn vrienden, zijn buren, zijn mede verkopers, het waren Rifi’s net als hij zelf!
Abraham, ook uw beschrijvingen van de Riffijnse moslims is hartverwarmend. Zij waren voor u ook uw echte vrienden en elk jaar vertrok u naar het hart van de Rif om samen met uw moslimbroeders Mimoena te vieren. Het Lentefeest van de verbroedering. Ik zou zo graag willen, Abraham, dat Hanneke en het jochie onze erfenis leren kennen.
Ook wil ik mevrouw Hanneke Groenteman ten slotte nog vertellen over mijn overgrootopa. Hij was Imam in Melilla. Een Spaanse enclave in de Rif. Mijn overgrootvader de Imam, woonde in huis bij twee Joodse zusters. De ene zuster heette Tjeckoet en de andere heette Saltana. Samen runden zij een zeer professioneel schoon pension aan huis in Melillia.
Op een avond maakten de gezusters in paniek mijn opa wakker. Wat was er gaande? De twee zusters meenden vreemde geluiden te hebben gehoord en zo dachten ze dat er een inbreker in de buurt was. Nu was mijn overgrootopa geen klein mannetje. Integendeel. Hij was een reus. Mijn overgroot opa was een lange, brede, rijzige en zeer sterke man. Hij leek niet alleen op een imam, maar hij leek ook op een piraat. Mijn overgroot opa pakte een stok, klom naar boven naar de zolder om even later te ontdekken dat de inbreker de kat van de buren was en het urinoir om had gekiept. Ieuw! Miauw!
Melillia is dus een stukje Spanje in Noord Afrika. Ooit was het veroverd door Spanje en buit gemaakt toen Riffijnse piraten er de scepter zwaaiden en de Middellandse Zee onveilig maakten. Nu is het al eeuwen Spaans grondgebied in De Rif. Het ligt pal naast Nador, zeg maar de ‘De hoge Veluwe van Marokko’. In Melilla zijn de Joden en Moslims nooit verjaagd. Zelfs niet toen de Spaanse Inquisitie in haar volle gang actief was in Spanje.
Tenslotte, mijn vriend zou ik wensen, dat iedereen weet en leert, dat wij ‘piraten van de Rif’ niet alleen tolerantie kennen, maar zoals Simon Levy ooit zei: convivialité hebben. Vrij vertaalt is het woord ‘convivialité’ gelijk aan het Nederlandse woord ‘gezelligheid’.
U vertelde mij dat wij allemaal samen leefden en er voor elkaar waren in goede en in slechte tijden… Wij Joden en Moslims leefden hand in hand. Was het niet Abdelkrim zelf die zei dat ‘het geheim van het succes van de Rifoorlog met Spanje’, de Riffijnse Joden waren? Zij waren het die het ijzer smeden om echte wapens te maken voor de boeren. Deze boeren hadden eerst niets anders dan hooivorken om het grootse Spaans leger te bevechten. Van hun Joodse vrienden kregen ze echter wapens, op maat gemaakt. Wisten jullie dat? En waren het niet de Riffijnse stammenleiders die door het beschermen van de Joden hun eigen stam eer aan deden… Mijn eigen opa was zo’n stammenleider en tijdens de oorlog bood hij zijn eigen villa aan, aan Joodse families om erin onder te duiken. Joden en moslims leefden en aten weer samen, deelden wederom samen huizen en waren onderling voor elkaar verantwoordelijk. Het was niet alleen tolerantie, het was een samenleving in de meest letterlijke zin van het woord.
Nu onze ouderen aan het uitsterven zijn, sterven ook hun verhalen uit en zo sterft onze eigen erfenis. Wat overblijft is het verdrietige woord ‘ kankerjood’ uitgebraakt door blatende jongeren. Mijn vriend Abraham, ik ben hier ver van u en woon in het vlakke weidse Nederland.
Ik schrijf u deze brief omdat het nodig is!
Ik vraag mij af of u zich hier nog wel bevindt onder ons levenden. U was destijds al in de tachtig meen ik mij nu te herinneren. Toen ik u mocht ontmoeten in Casablanca. Toen hoorde u al bij de zeer sterken onder ons mensen.
Simon Levy, de oprichter van het Joodse museum in Casablanca, de enige in zijn soort in de Arabische wereld, zijn laatste woorden aan mij waren: “schrijf alsjeblieft over onze gedeelde erfenis, laat het niet verdwijnen”. Hij leek toen haast te hebben, het was alsof hij wist dat het einde naderde en hij tijd tekort kwam om zijn levenswerk te voltooien. Hij drukte me op het hart dat hij ook Riffijn was van oorsprong. Zijn doctoraalscriptie ging over Abdelkrim el Khattabi, de Riffijnse volksheld. Ik weet dat u niets met oorlog had. U wilde dansen en lekker eten en dat heeft u heel uw leven gedaan. En het is dat dansen en dat lekkere eten dat onze Riffijnse geschiedenis in essentie is. Die essentie wil ik graag in leven houden, voor degenen die het zo missen. Ik hoop dat deze brief u bereikt en met u een ieder die wil horen wil zien en wil handelen. In het Licht van de liefde en de vrede. Dat geloof ik en dat hoop ik.
Volgende week is het feest van Advent het feest van het Licht. Ook zal er Chanoeka gevierd worden het Lichtjes feest.
Steden als Mosul en Aleppo staan in brand. Kinderen sterven daar een veel te jonge dood. Dat zou nooit zo mogen zijn! Kinderen hebben juist de hoogste rechten!. De Wereld huilt samen met steden en plekken als Nice, Paris, Charlie hebdo en de Weinachts markt bij der Gedächtniss Kirche aan de Budapester Strasse in Berlin. Ik geef u allen ongeacht kleur, afkomst, geloof of gender een warme knuffel van Licht en Liefde! Voor u Abraham en een ieder die een knuffel van licht wil ontvangen! Ik wens u een vrolijk Kerstfeest Happy Chanoeka en een gelukkig vredig 2017. Laat ons alsjeblieft nog geloven en hopen in de Liefde. Want van die drie: Geloof, Hoop en Liefde, blijft de Liefde het grootst!
Inshallah.
Liefs,
Uw Salima