Het nieuwste boek van Paul Cliteur, Maarten Boudry, Sid Lukkassen, Wim van Rooy en co verdient betere recensies dan die van Anton Jäger
Door Lex Cornelissen
Onlangs bracht een groep auteurs onder redactie van Paul Cliteur, Jesper Jansen en Perry Pierik een bundel artikelen uit genaamd Cultuurmarxisme. Een veelgehoorde kritiek op dit onderwerp en het academisch serieus nemen ervan is dat cultuurmarxisme niets anders is dan een rechtse complottheorie, waarbij linkse wetenschappers en politici samenspannen om de westerse samenleving te ondergraven. Dit is een onjuiste opvatting die ontkracht moet worden. Dit tracht ik in dit artikel te doen aan de hand van het bekritiseren van de recentelijke recensie van het boek door ene Anton Jäger.
Anton Jäger besprak het boek op De Wereld Morgen – een linkse nieuwssite die niets van doen heeft met de Vlaamse krant De Morgen, maar door de vergelijkbare naam zo natuurlijk wel opzettelijk inspeelt op die associatie. Dit zet direct de toon qua wat u van deze review kunt verwachten: die zit namelijk vol met bedrog en halve waarheden. Afleiding en ‘guilt by association’ moeten verhullen dat er uiteindelijk niets van waarde wordt gevonden: enkel de lengte van het stuk en het wollige taalgebruik moeten doen geloven dat men uiteindelijk dan toch op iets is uitgekomen.
Culturele Hegemonie
Laten wij vertrekken vanaf het begin: in het boek Cultuurmarxisme bespreken verschillende auteurs verschillende aspecten van het fenomeen – u raadt het al – cultuurmarxisme. Dit fenomeen heeft haar oorsprong bij de Italiaanse revolutionair Antonio Gramsci (1891-1937). Gramsci vroeg zich af waarom de Italiaanse arbeidersklasse er niet in slaagde een communistische revolutie te plegen, maar wel massaal achter de fascisten van Mussolini aanliep.
Gramsci ontwikkelde hiervoor de theorie van de culturele hegemonie: wil een klasse succesvol een (communistische) revolutie plegen, dan moet zij niet alleen de economische middelen overnemen, maar ook de culturele consensus. Conservatieve en patriottische waarden moesten als ‘burgerlijk’ en ‘autoritair’ worden aangemerkt, om zo het klassebewustzijn van de arbeiders te versterken.
Deze categorisering werd later, zeker na de Tweede Wereldoorlog, door de neomarxistische sociologische/filosofische stroming van de Frankfurter Schule verder uitgewerkt en uiteindelijk vanaf de jaren ’70 door the New Left opgepakt als concrete politieke strategie. Nationale trots, het kerngezin en traditionele waarden werden door deze nieuw-linkse politici gedemoniseerd, met groot succes. Zo stond Gramsci’s theorie – indirect weliswaar, maar toch – aan de wieg van een wereld waarin de culturele consensus wordt bepaald door cultuurrelativisme, gelijkheidsdenken en politieke correctheid.
Jäger negeert deze analyse. Hij schrijft:
“Wie de laatste tijd de berichtgeving over diezelfde Gramsci heeft gevolgd, denkt dat de man eigenlijk een bloedhekel had aan de westerse cultuur. Volgens de in Leiden docerende Paul Cliteur, hebben Gramsci en zijn kompanen bij de Frankfurter Schule in de jaren ‘30 zelfs een strak plan uitgedacht om de ‘samenleving van binnen uit te hollen’ en een dictatuur van de politieke correctheid te installeren.”
Hier suggereert de recensent al dat de schrijvers van het boek de Frankfurter Schule typeren als een soort geheim overlegclubje waar snode plannen werden gesmeed om het westen te ondergraven. Dit alleen al bewijst de vooringenomenheid van de auteur: Cliteur en co geven namelijk nadrukkelijk aan dat ze dat níet willen: “Het is al helemaal logisch om cultuurmarxisme af te doen als paranoïde complottheorie wanneer je ervan uit gaat dat wie schrijft over cultuurmarxisme ook claimt dat de leden van de politieke elite stiekem met elkaar vergaderen over hoe zijn hun culturele hegemonie kunnen handhaven. Maar de auteurs van deze bundel doen dat in ieder geval niet.” (p. 9). Daarnaast besteedt Cliteur meerdere bladzijden aan de tegenwerping dat cultuurmarxisme een “rechtse complottheorie” zou zijn of zelfs een “verzonnen begrip”.
Nieuw Links is schatplichtig aan de Frankfurter Schule
Het idee van cultuurmarxisme als overkoepelend begrip is echter niet dat het gaat om samenzweringen of zelfs een politieke theorie. Het punt is dat het een culturele hegemonie betreft, een manier van kijken naar de wereld die maakt dat een chronische sociale onderdrukking van lagere klassen wordt benadrukt. Dit is zo omdat Gramsci en later de Frankfurter Schule het uitblijven van de arbeidersrevolutie verweten aan een gebrek aan klassebewustzijn onder arbeiders, die niet doorhadden dat ze onderdrukt werden en daarom nationalisme, conservatisme en fascisme steunden. Vanaf de eerste zin ageert Jäger tegen niet het voorliggende argument, maar tegen een stropop.
De zogenaamde Kritische Theorie van de Frankfurter Schule verbindt het economische stelsel van het kapitalisme aan culturele waarden zoals burgelijkheid en nationalisme. Deze maatschappijkritiek moest aantonen dat de Verlichting – met haar rationaliteit en vooruitgang – zou leiden tot onderdrukking. Meritocratie is slecht, want stelt ‘koude’ efficiëntie boven warme menselijke emoties. Men bekritiseert de democratie als vorm van “repressieve tolerantie” (een term van Herbert Marcuse) omdat het ook de ‘foute’ meningen laat klinken en zo de ‘onderdrukten’ tegen ‘elkaar uitspeelt’. De conclusie is dat het westerse kapitalisme vanuit haar culturele wortels per definitie zal leiden tot een fascistisch systeem, en dat een grootschalige cultuurverandering daarom noodzakelijk is. Dit leidt tot de notie van de ‘maakbare samenleving’ die het linkse politieke project legitmeert.
Dan vertel ik het allemaal nog redelijk beknopt en abstract, maar het boek Cultuurmarxisme zelf is met zijn heldere schrijfstijl en begrijpelijke voorbeelden uitstekend te volgen. Ik wil maar zeggen – onbevangenheid of zelfs maar sportiviteit zijn geen waarden die we tot het journalistieke repertoire van Jäger kunnen rekenen. Hij is voortdurend aan het framen – en waar hij niet kan framen daar verdoezelt hij met valse quotes of met een vertoon van eruditie op de randzaken. Zo hoopt hij de aandacht weg te halen bij de hoofdzaak, waar zijn verhaal stukloopt.
De bottom line is namelijk dat Nieuw Links schatplichtig is aan de Frankfurter Schule. Sterker nog: lieden als Adorno en Marcuse werden op handen gedragen bij de generatie van ’68. De denkwerelden van Gramsci tot Habermas vormden het filosofische onderpand van de nieuwe generatie socialisten. In plaats van de culturele hegemonie uit de handen van de bourgeoisie te ontworstelen om de arbeider ermee aan de macht te brengen, zoals Gramsci stelde, werd de culturele hegemonie een doel op zich. Kapitalisme en burgerlijke waarden kwamen gelijk te staan aan fascisme: de enige manier om dit tegen te gaan was door de kernwaarden van deze cultuur met de grond gelijk te maken, en alle ‘onderdrukten’ te emanciperen. Enthousiast stortte Nieuw Links zich op derdewereldisme, om de arme mensen in de postkoloniale wereld te steunen in hun strijd tegen wat Nieuw Links zag als nog steeds dezelfde moloch van fascisme, kapitalisme en kolonialisme. Ook werden vol overgave het gezin en het huwelijk ondergraven door ze te duiden als onderdrukking van de vrouw.
Lege ‘Vlaams Belang’ framing versus Maarten Boudry
In het boek gaat Vlaams filosoof Maarten Boudry er vervolgens op in dat het emanciperen van al deze nieuwe onderdrukte groepen ten koste gaat van linkse steun voor de arbeider, waar het natuurlijk oorspronkelijk om ging. Jäger lijkt het hier schoorvoetend mee eens te zijn – in ieder geval weet hij geen tegenwerping te maken. Dit bewijst hij door te erkennen dat arbeiders ontevreden zijn, maar dan de kernoorzaak hiervan te ontwijken en in de volgende alinea tientallen woorden te besteden aan het Vlaamse cordon sanitaire tegen Vlaams Belang, dat totaal irrelevant is voor het stuk.
“Boudry geeft het dus toe. Het ‘cordon médiatique’ is door een trage vorm van osmose gebroken, waarbij N-VA’ers en Blokkers hun retorische ruilhandel hebben bedreven. Het politieke cordon mag dan zijn deugden gehad hebben; het mediatieke zou altijd verlieslijdend zijn. Kranten en media verdienen nu eenmaal geld met cultuuroorlogjes, en het Vlaams Blok voorziet die graag. En Theo Francken is Dewinter minus de bruinhemden. En dan ook nog eens in het pluche van de regeringspost.”
Hier ziet u de zoveelste onbeschaamde jijbak van het stuk: Theo Francken is een soort Filip Dewinter en Filip Dewinter is een soort Hitler met een gevolg aan bruinhemden. Heel objectief en academisch allemaal. Zie ook:
“Er bestaat een danig verschil tussen het examineren van de interactie tussen politiek, academie en samenleving in hun geheel en het verklaren van brede historische verschuivingen aan de hand van een kleine, kwaadwillige groep indringers, die in een heroïsche daad van manipulatie een hele samenleving hebben overtuigd om ‘antiwesters’ te worden.”
Juist dát doen de schrijvers van het boek niet. Meermaals wordt in het werk verklaard dat cultuurmarxisme een denkwijze is, een moreel-intellectueel consensus – een culturele hegemonie, om met Gramsci te spreken. Er wordt op meerdere punten in het boek letterlijk aangegeven dat geen van de schrijvers denkt dat er een bewust complot gaande is. Alinea’s als bovenstaande zijn dan ook blatante smaad.
“Marx had een ontegenzeggelijke invloed op communistische bewegingen, die hun succes niet zelden aan zijn inzichten te danken hadden. Maar om dergelijke processen tot een vorm van eenrichtingsverkeer te herleiden, waarbij individuele denkers als enige verantwoordelijk gehouden worden voor bovenpersoonlijke veranderingen, is onhoudbaar.”
Dit doet niemand. De doelpaal wordt verschoven tijdens de wedstrijd. Hier sloeg mijn twijfel of Jäger het boek überhaupt gelezen had, over in zeer ernstige twijfel. We zien hier de zoveelste stromanaanval: niemand beweert dat linkse intellectuelen alles hebben gearchitecteerd. Het is wel verrekte handig om te doen alsof men dat beweert, omdat het doet lijken dat ‘rechtse’ mensen enge complottheorieën verzinnen.
Sid Lukkassen belachelijk maken
In zijn bijdrage legt Sid Lukkassen uit dat Gramsci de strategie van het Marxisme wilde veranderen en argumenteert hij vervolgens hoe de Frankfurter Schule en moderne linkse politici, ambtenaren en het maatschappelijk middenveld haast zonder het door te hebben de voorgeschreven stappen van Gramsci volgen. In plaats van hier inhoudelijk op in te gaan kiest de auteur van de recensie ervoor Lukkassen belachelijk te maken en hem woorden in zijn mond te leggen, zoals in een korte passage in de recensie waarin hij impliceert dat Lukkassen beweert dat Merkel haar “pappige, bloedeloze uitstraling” direct in haar tijd bij de communistische jongerenpartij in Oost-Duitsland geleerd zou hebben.
Lukkassen legt daarnaast haarfijn uit hoe klassiek Marxisme economisch van aard was, gericht op macht voor arbeiders, het in beslag nemen van kapitaal en het verdelen van welvaart. Gramsci had hier kritiek op en noemde het “economistisch”, en wilde liever een uitgebreide cultuurverandering teweegbrengen. Als Jäger het stuk van Lukkassen aandachtig had gelezen had hij een antwoord kunnen hebben op deze paradox:
“Is Merkel op een bepaalde manier ‘communistisch’ geschoold en past zij die tactieken nu toe op de EU? Misschien moet de heer Lukkassen maar eens retourtje Athene boeken om zich van die aandoenlijke illusie te ontdoen. Een gesprek met de eerste beste Griekse pensioenspaarder geeft vast een andere visie op zijn idee van de huidige EU als marxistisch project.”
Jäger zou gelezen hebben dat Europese communisten vanaf de jaren ‘70 letterlijk Gramsci citeren als ze hun visie verwoorden op hoe het communisme aan invloed kan winnen. Sommige van de toenmalige communisten zouden later een sleutelrol in de Europese besluitvorming gaan spelen, zoals oud-voorzitter van de Europese Commissie José Manuel Barroso. Het infiltreren van instituties en met democratische middelen optuigen van een Europese maakbare samenleving, doet ontegenzeggelijk denken aan de reguleringsdrift van de EU. Ik vraag me af hoe de recensent na de bijdrage van Lukkassen te hebben gelezen vervolgens deze alinea geschreven kan hebben.
Wat het nóg gênanter maakt, is dat Jäger schermt met de marxistische geleerde Perry Anderson, als een soort wondermiddel, terwijl Lukkassen bij zijn argumentatie over Gramsci in zijn voetnoten naar Anderson verwijst. En dan andere evidente missers, zoals “Lukkassen heeft een vreemd begrip van de Amerikaanse historicus Christopher Lasch, overigens net zoals Steve Bannon.” Ten eerste citeert Lukkassen deze historicus letterlijk, wanneer hij een verwijzing maakt naar het continue linkse schermen met het nazi-verleden bij elke minimale opleving van nationale trots. Ten tweede, toen Lukkassen Avondland en Identiteit publiceerde, evenals De Democratie en haar Media, had niemand in Europa nog ooit van Bannon gehoord, en in de VS ook nauwelijks een ziel. Het kan dus worden uitgesloten dat Bannon hier invloed op had: dit is puur de lege afschrikkingstactiek van ‘guilt by association’.
Tot besluit
Kortom, het hele stuk heeft gewoon nul wetenschappelijke integriteit. Hij vergeet ook niet om nog flink wat ad hominems op Thierry Baudet te plaatsen, die hij een “intellectueel angehauchte corpsbal” noemt. Jäger doet alsof Fredric Jamesons kritiek op het postmodernisme plots alles zou ontkrachten, terwijl Lukkassen expliciet op die kritiek is ingegaan. Ook wordt de N-VA nog even gebashed – alsof de Vlaamse cultuur kan worden gereduceerd tot een optelsom van “koffiekoeken en pistoletjes”. Al met al is het triest dat ‘wetenschapper’ Merijn Oudenampsen deze recensie onlangs heeft opgehemeld: het is chaotische prietpraat en ridicule zelfoverschreeuwing, kortom ongesubstantieerde diarree van begin tot eind. Dat dit boek kennelijk koste wat kost moest worden bezworen, is een warme aanbeveling voor iedereen om het snel te gaan lezen.
Nogmaals: niemand beweert dat Adorno, Marcuse, Habermas, Horkheimer en daarvoor zelfs Gramsci uit waren op de ‘ondergang van het Avondland’ via geradicaliseerd intersectionalisme. Dat is een argument dat Jäger de schrijvers van het boek in de mond legt. Wat wél ontegenzeggelijk zo is is dat de Frankfurter Schule een verdere uitwerking opstelde van Gramsci’s neocommunistische strategie. Deze poging om het Marxisme en haar dialectiek toe te passen op de cultuur en daarmee de bourgeoisie pas écht effectief aan te pakken werd hét academisch-intellectuele kernidee vanaf de jaren ’70 in het westen. Antiracisme, derdegolffeminisme, ‘oneworldism’: het heeft allemaal haar oorsprong in de dialectiek van de kapitalist tegen de arbeider, die omgevormd werd tot de dialectiek van de onderdrukker tegen de onderdrukte, in al hun mogelijke manifestaties.