De tijd van De Swaan en Goudsbloem is definitief voorbij, er is een nieuwe generatie sociologen en maatschappijwetenschappers aangetreden en die hebben naast andere ideeën ook een ander publicatie beleid. En er is een nieuwe generatie uitgevers actief, zowel academische als niet academische. Ik noem de laatste geen ‘commerciële uitgevers’, want ook academische uitgeverijen zijn commercieel. Lukkassen’s Avondland en Identiteit is utgegeven door Aspekt, evenals het boek van David Pinto en Paul Cliteur, Moord op Spinoza. Ook Cultuurmarxisme van Paul Cliteur, Jesper Janssen en Perry Pierik zit in hetzelfde fonds. Ze hebben dezelfde strekking, het zijn readers met verschillende bijdragen met als motto; links heeft het verpest met zijn cultuurmarxisme en we hebben een nieuw paradigma nodig. Het zijn met name Sid Lukkassen en Paul Cliteur die zich daar politiek voor inzetten. Lukkassen werkt hard aan zijn paradigma gezien de recente publicatie van zijn Zuilen boek. Op dit moment is hij een van de meest productieve critici van de jaren zestig.
Lukkassen beschrijft een proces van ‘waarheidsrelativering’ in de filosofie. Via Kant, Adorno, Horkheimer, Feyerabend , Popper, Foucault en Derrida bekritiseert hij de ‘theoriegeladenheid van observatie’. Het theoretisch perspectivisme vernietigt de objectieve waarheid. Dat alles begint in de zestiger jaren. De marxisten konden de economische strijd niet winnen, de welvaart was immers toegenomen, en richtten zich dan maar op de cultuur, de kunst, de muziek en de gedragsnormen, de meest fundamentele waarden werden gecorrumpeerd, aldus Lukkassen. Voor de ‘achtenzestiger’ is er geen universele waarheid, met andere woorden ‘we hebben de laatste vijftig jaar in een leugen geleefd’. Zijn hink-stap-sprong door de filosofie laat nogal wat te wensen over, er zijn mij te weinig inhoudelijke literatuurverwijzingen, maar daar gaat het me nu niet om. Vraag is, waar zit Lukkassen zelf?
Waarom zou ik mijn toevlucht niet mogen nemen tot invalshoeken waarin ‘harde waarheidsclaims’ worden gedaan, zo stelt hij. ‘Het denkraam van de Verlichting bijvoorbeeld’, zo beantwoordt hij zijn eigen vraag. Zijn definiëring van ‘rationeel handelen’, dat ‘optimaal gebruik maakt van alle beschikbare informatie om zijn doelen te bereiken’ kan toch geen oplossing zijn? Teleologisch handelen, maar hoe, waar, waarom? Waarheidsclaims zijn gericht op feiten, doelen en appreciatie, aldus Lukkassen. Het filosofisch pragmatisme van Richard Rorty zou hem hier kunnen helpen lijkt me, maar dat zal te ‘links’ of the relativistisch zijn voor hem. We behoren te filosoferen vanuit onze eigen situatie en traditie, ‘een noodzakelijk etnocentrisme’ zoals Rorty zegt, we geven een speciaal privilege aan onze eigen leefwijze (mijn cursivering, ‘community’ bij Rorty), of we pretenderen een onmogelijke tolerantie voor iedere andere groep. Dat betekent dat je terughoudend en voorzichtig bent met massa-immigratie, voorzichtig met je Westerse cultuur , je wetgeving, je regelgeving, je culturele kapitaal. Het tegenovergestelde is nu het geval. Dat wordt overigens door nogal wat auteurs gesignaleerd. Dat is naar mijn idee ook de intentie van Machteld Zee haar dissertatie ’Choosing Sharia?’. Wie dat als ‘eng nationalisme’ of ‘islamofobia’ ziet, is mijns inziens definitief de weg kwijt. Lukkassen signaleert dat terecht. Zoals meer, met name in zijn hoofdstuk over seksualiteit waar huidige verlangens zelf-referentieël worden. ‘Ik ben mijn wereld’.
Het probleem van Lukkassen’s boek is de onontkoombaarheid van de ‘theoriegeladenheid van de observatie’, een lijn die hij bij alle auteurs ‘ontdekt’. Dit filosofisch probleem van theorie, perceptie en empirie wat in zijn idee leidt tot waarderelativisme wordt door het ‘progressieve intellectualisme’ politiek ingezet ten behoeve van minderheden die gered moeten worden nu het proletariaat geëmancipeerd is. Met andere woorden, het postmodernisme dat geleid heeft tot een waarderelativisme, laten we zeggen in de lijn van Bruno Latour een al te vluchtig lezen van Pierre Bourdieu, wordt politiek ingezet door ‘links’. Het wordt een bewust project van links om de moderniteit te ondermijnen. Als dat klopt, en voor een aantal Franse filosofen als Baudrillard en Lyotard is dat zo, dan hebben we in de sociale wetenschappen te maken met politiek activisme vermomd als wetenschap. Geen ‘advocacy planning’ want dan weet je vanaf het begin waar het over gaat, maar emotie sociologie.
Dat waardenrelativisme zal ongetwijfeld het geval zijn in academia waar geen, of zijdelings, wat vrijblijvende aandacht wordt besteed aan wetenschapstheorie. Maar het ‘rechtse’ antwoord van Lukkassen gaat voorbij aan iedere theoriegeladenheid van observatie en argument. Dat betekent niet een absoluut en verwerpelijk relativisme als in ‘alle perspectieven zijn evenveel waard’, of ‘er is niets buiten het sociaal constructivisme’, dat betekent een filosoferen of wetenschap bedrijven op het scherp van de snede; bewust van het gevaar van relativisme en sociaal constructivisme, en absolute voorrang voor helder argumenteren en een hardnekkig en vasthoudend realisme. Wetenschap, technologie, religie, kunst etc zijn niet te reduceren tot een etnisch, politiek, koloniaal, masculien of sociaal construct of perspectief.
Lukkassen richt zich op de groeiende seksuele ongelijkheid binnen de West-Europese samenleving. Een ongelijkheid die door politieke en culturele structuren wordt versterkt. Het sociaal atomisme en de contractmaatschappij zijn het gevolg. Man vrouw verhoudingen lopen als thema door het hele boek heen, de vrouwen zijn uiteindelijk toch op zoek naar de sterkste man, of de meest botte en viriele. De seksuele macht van vrouwen wordt politiek-filosofisch genegeerd. Na een halve eeuw emancipatiebeleid is het discours over de vrouw nog steeds dat van slachtoffer, aldus Lukkassen. Het wordt allemaal beschreven in een veel te uitvoerig en anekdotisch hoofdstuk over de ‘seksuele marktwetenschap’. De conclusie is, emotioneel is de Westerse cultuur anti-man.
Op dit moment is die botte of viriele man de narcistische Silicon Valley ondernemer die een tech-bedrijf uit de grond stampt, met niemand rekening houdt, en later klachten krijgt over de ‘vrouwvijandige sfeer’ in zijn bedrijf. Zonder zijn ‘kracht’ (Lukkassen) zou het inderdaad niet lukken, wat hij om zich heen verzamelt zijn gedomesticeerde managers in een t-shirt, Lukkassen’s postmoderne man. Seksisme in het bedrijf lijkt geen bijverschijnsel, maar intrinsiek verweven met de economische machtsstructuur. De renaissance man was niet veel anders. Rationeel handelen en renaissance zijn aanzienlijk complexer dan Lukkassen veronderstelt. En het is zeker geen oplossing voor zijn huidige probleem van ‘waarderelativering’.
Lukkassen’s terugkeer naar de renaissance is ook een terugkeer naar masculiene seksualiteit. “Denken vanuit toetsbare waarheidsclaims is masculien”. Dit is dezelfde intellectuele masculiniteit uit de renaissance, omschreven door Lukkassen’s theoretische tegenvoeter, de achtenzestiger Klaus Theweleit, (die hij overigens niet noemt) met zijn theorie over het ontstaan van het ‘pantser’ bij de zeevaarders en meer in het algemeen de renaissance man, het dempen van de affecten, de zelfdistantiëring die inderdaad de nieuwe wereld kon ontsluiten zoals Lukkassen stelt. Er werden nieuwe ongekende denkbeelden geïntroduceerd; het perspectief werd uitgevonden, de natuurwetenschap werd ontwikkeld; maar het is ook de tijd van de heksenhamer (malleus maleficarum, 1487) en de brandstapels van dezelfde vroege renaissance. Vrouwbeelden differentiëren zich uit in de renaissance vrouw zoals we die kennen uit de schilderkunst, en de vrouwen van de lagere klassen die verdacht werden van hekserij en ‘vrije’ seksualiteit. De Verlichtingsdenkers waren mensen van hun tijd, de achttiende eeuw. Sommige waren racisten, sexisten, anti-Semieten, slavenhouders etc, ze hadden naast briljante ook verwerpelijke ideeën. Ze waren eigenlijk te vroeg geboren, zo schrijft Steven Pinker, te vroeg om een aantal essentiële vrijheden en inzichten van onze tijd te begrijpen.
(wordt vervolgd)