Jaar 1969. Plaats van handeling; Sociaal Culturele Faculteit Sociologie, van Eeghenstraat Amsterdam. De eerstejaars sociologen krijgen een ‘anti-syllabus’ uitgereikt door een paar ouderejaars. De studentenwereld staat op zijn kop, in Parijs was het jaar ervoor de revolutie uitgebroken en Nederland volgde. De syllabus waartegen afgezet wordt blijkt nergens te vinden. Alles moet anders, een breder en kritischer studieprogramma, meer inspraak. De hoogleraren houden zich gedeisd. De ‘anti-syllabus’ omvat fotokopieën van ‘kritische teksten’, Marx is dik aanwezig. Nog steeds geen syllabus van de hoogleraren. Dan volgt het programma, veel Amerikaanse sociologie van Robert Merton, Talcott Parsons, en een Nederlandse Inleiding in de Sociologie. Dat geeft in ieder geval wat meer informatie. Het verborgen talent van Van Heek staat op de lijst, een uitvoerig sociologisch onderzoek naar sociale klasse en schoolgeschiktheid. Methodologie en statistiek worden geïntroduceerd. Wat langzaamaan duidelijk wordt is dat de opstellers van de ‘anti-syllabus’ het ook niet weten. Veel kritische boeken zijn er niet. Een groep studenten scheidt zich af, de Rode Eenheid. Een aantal woont op Uilenstede in de studentenwoningen van de Vrije Universiteit. Maar eenheid staat ook voor politieke eenheid, veelal CPN. Een andere groep die hier niets van moet hebben, de ‘renegaten’ volgens de Rode Eenheid werpt zich op iets anders, Kritische Theorie. Die kritische theorie komt uit Duitsland, de Frankfurther Schule. Veel blijkt over wetenschap en kritiek te gaan, veel over kunst en cultuur. Het lijkt interessanter dan die ‘klassieke teksten’ uit de anti-syllabus. Marx ’economische analyse speelt wel mee, maar heeft een ondergeschikte rol. Engelstalige kritische literatuur is er op dat moment niet, de Verenigde Staten zijn vooral ‘kapitalistisch’, cultuur schijnt daar niet voor te komen. En zo begint de verschuiving van aandacht voor economie naar cultuur. De ‘cultural turn’ zoals Cliteur, en met hem vele anderen het noemen. Toen de zogenaamde tegencultuur van de jaren zestig en zeventig langzaam maar zeker overging in het postmoderne project van de jaren tachtig en negentig leek het marxisme meer en meer overbodig, aldus de Britse marxist Terry Eagleton. De geldstromen verschoven van industriële productie naar de service sectoren, financiering en communicatie bedrijven. Culture werd big business. Dat kon ook een glossy tijdschrift zijn of een concert van U2. Alles werd cultuur.
Die zogenaamde ‘bevrijding’ van de generatie ’68 is volgens Sid Lukkassen omgeslagen is in een vernietiging – een vernietiging van waarden, deugden en erfgoed. Zijn Avondland en Identiteit gaat over de doorwerking van de christelijke schuldcultuur via het ‘cultuurmarxisme’, en over de wijze waarop de interactie tussen cultuurmarxisme en seksualiteit resulteert in zijn tegendeel, namelijk een ongelijke en geatomiseerde samenleving. ‘Cultuurmarxisme’ is het marxisme dat de culturele bovenbouw ‘haatte’ omdat deze ‘de aristocratische waarden weerspiegelde’. Dat is wat in de ‘anti-syllabus’ ideologie werd genoemd. Ideologie in de zin van gevoel en perspectief is er altijd, overal, een kenmerk van menselijk handelen en denken. De enige uitweg leek een ‘wetenschappelijk socialisme’, een hopeloze poging te ontkomen aan een zelf eerder geconstrueerd gesloten maatschappijbeeld. En die versie is ook allang verlaten. Volgens Maarten Boudry hebben we te maken met een geleidelijke overgang van het marxisme vanaf die jaren zestig, een overgang die nu uitkomt in eenzelfde aandacht voor minderheden, migranten, derde wereld problematiek, seksuele minderheden etc. Het klassieke proletariaat is verdwenen, alle aandacht is gevestigd op maatschappelijk in de knel zittende groepen. Niks mis mee zou je zeggen, maar het resulteert in een cultus van slachtofferschap, in identity politics en een verheerlijking van minderheden, aldus Boudry. De denkfout zit in de irrationele ‘verheffing’ van slachtofferschap. Slachtoffers kunnen nooit daders zijn. Door de dichotomieën ontstaat nog een ander probleem, Maajid Nawaz heeft het over de minderheden binnen een minderheidsgroep, die kleine afwijkende groep valt al helemaal buiten beeld, die past niet in de dichotomie.
Ik noem dat romantisch irrationalisme. In niets verschillend van de ideeën in de jaren zeventig over het proletariaat. Het romantisch irrationalisme heeft geen oog voor differentie, de enorme complexiteit van de wereld wordt gevat in een eenvoudige tegenstelling. Romantisch omdat het een geïdealiseerd beeld gaf van de arbeidersklasse waar je per definitie niet toe behoorde, en irrationeel omdat het gestoeld was op uiterst gebrekkige kennis en simpele dichotomie van onderdrukker en onderdrukte. Of om in de terminologie te blijven, meer en minder ideologische vervorming en vervreemding. De Kritische Theorie had altijd al moeite om een revolutionair subject aan te wijzen, bij Jürgen Habermas waren dat veelal de kritische studenten, en bij Theodor Adorno de kunst als laatste mogelijkheid van maatschappelijke verandering. Kritische Theorie was vooral wetenschapskritiek, filosofie, kunstanalyse. Habermas Erkenntnis und Interesse (1968), Theorie und Praxis (1963) waren kennis en wetenschapskritieken, en Adorno’s Negative Dialektik (1966) was een filosofisch traktaat waarin de kunsten een belangrijke rol speelden. Je werd er niet bepaald vrolijk van, veel zo niet alles bij Adorno stond in het teken van de ervaring van de Holocaust. De verlichting had ook geleid tot de rationaliteit van de Endlösung. Het werd allemaal niet gelezen door de arbeideristische marxisten, veel te Hegeliaans en afleidend van de klassenstrijd. Maar veel belangrijker is dat zeker bij Adorno, Horkheimer, Marcuse, Sartre, Said en Cornel West en anderen er sprake was van ‘progressophobia’. De term is van Steven Pinker, deze intellectuelen haatten de vooruitgang. Pinker verwijst naar Arthur Herman die ze beschrijft als de ‘prophets of doom’, ze zijn ‘the all stars of the liberal curriculum’. Dit pessimisme heeft zich verspreid en niet alleen bij de huidige intellectuelen, maar ook bij het ‘chorus of eco-pessimists’ en veel anderen in het westen. Het lijkt me dat dit de kern is van Lukkassen’s boek, links is verworden tot de ‘prophets of doom’. We moeten terug naar een nieuwe interpretatie van de verlichting, Steven Pinker’s Enlightenment Now en Sam Harris The Moral Landscape zou daar richting aan kunnen geven.
Dit ‘cultuurmarxisme’, of beter Kritische Theorie mag dan in de jaren zeventig korte tijd bestaan hebben in Nederland, zeg maar de beginjaren van Uitgeverij SUN, maar heeft hier geen lang leven gehad. De kritische sociale wetenschappen in Nederland zijn niet (meer) geïnteresseerd in klassentheorie, maar in ‘groepentheorie’, de groepen die Lukkassen opnoemt. In hoeverre dat ‘marxisme’ is, blijft een open vraag. In die periode ontstond er een sociologisch oeuvre van Bram de Swaan. Of het door Norbert Elias geïnspireerde werk van Johan Goudsbloem. De latere SUN had al snel afscheid genomen van haar marxistische beginjaren, zeg maar de Rode Eenheid theorie. Uitgeverij Boom die SUN later overnam is een degelijke academische uitgeverij, geen ‘cultuurmarxistische’.
Terecht zegt Perry Pierik dat er geen mens te vinden is die zich nu cultuurmarxist noemt. Maar leven die gedachtes nog? Zitten ze inderdaad als semtex geplakt aan de huidige ideeën en krachten, de huidige cultuur, zoals Pierik zegt? Zijn ze sluipend geïncorporeerd in die groepen theorieën? Een interessante vraag. Volgens Jan Herman Brink hebben de huidige Groenen kans gezien de culturele hegemonie in het Westen te veroveren, zonder overigens een schot te lossen. Datzelfde beeld zien we bij de EU, eenzelfde soort groen discours, in een EU die zich overigens veelal aan democratie onttrekt. Het grootste neo-liberale project uit de Westerse geschiedenis heeft ‘een politieke bestuurselite voortgebracht die haar ongelijke machtspositie bij alle wetgeving over sociale kwesties en over de verdeling van hulpbronnen steeds in haar voordeel heeft uitgebuit’, aldus Ulrike Guérot. Al deze ‘culturele revolutionairen’- hippies, provo’s etc zijn goed verdienende en aangepaste burgers geworden in een nieuwe politieke bestuurselite, aldus Brink. Ze zijn beter uit de cultural turn gekomen dan ze erin gingen met hun protest en de muziek van de Iron Butterfly. Maar mogelijk zijn deze culturele revolutionairen nauwelijks veranderd. Links heeft de neiging om menselijke belangen ondergeschikt te maken aan een transcendent ecosysteem, zo schrijft Steven Pinker. ‘The romantic Green movement sees the human capture of energy not as a way of resisting entropy and enhancing human flourishing but as a heinous crime against nature’.
(wordt vervolgd)