Een tijdje geleden vertelde iemand mij enthousiast over een reportage die hij op TV of Internet had gezien. Het betrof een filmpje over bejaarde vrouwen in een ver land (Zuid-Korea) die tot wel 15 meter diep de zee indoken (zónder enige apparatuur) om onder water naar allerlei voedsel te zoeken: zee-egels, mosselen, zeewier, etc.
Hij vertelde erover met een mengeling van bewondering en enthousiasme voor deze sterke en moedige vrouwen en het exotische aspect van het verhaal: dat is nog wel wat anders dan aardappels rooien of asperges steken …
Nu zal ik de laatste zijn om ook maar iets van de prestatie die deze vrouwen leveren af te doen. Ik vind het zelf best beangstigend om lang onder water te duiken, en verdrinken lijkt me een verschrikkelijke manier om dood te gaan. Maar er flitste iets door me heen, te snel om tot een volledige gedachte uit te groeien: het besef van de romantisch-toeristische blik die sprak uit het verslag. Ik had de uitzending niet gezien, maar het leek me duidelijk dat deze risicovolle dagbesteding ooit, wellicht in een ver verleden, niet als spel of sport was ontstaan, maar een veel ‘platvloerser’ ontstaansreden had: de noodzaak om brood op de plank te krijgen.
De notie van de ‘toeristische blik’ drong zich opnieuw aan me op toen ik een paar dagen later wat aan het mijmeren was over onze westerse maatschappij en de huidige problemen met betrekking tot immigratie, integratie, multiculturaliteit etc. Speelt daar ten diepste niet een soortgelijke ‘toeristenhouding’ een rol? Laat ik die vergelijking nader toelichten.
In het te pas en te onpas op welhaast trotse toon verklaren dat álle culturen welkom zijn in onze maatschappij, dat integratie in onze maatschappij van om het even welke, of hoeveel culturen dan ook, niet alleen mógelijk, maar zegenrijk en dus wénselijk is voor onze cultuur – daarin herkennen we de diepgang van de blik van de toerist.
Wat is immers het wezen van de toerist? Dit: dat hij naar een ver oord is gereisd om de dingen aan te gapen zonder ze te begrijpen. Zodra de toerist gaat begrijpen wat hij ziet, ebt de extase die het exotische hem bezorgde weg. Het is uit met de kinderlijk-naïeve pret. Er gaan zich gedachten vormen. Hij wordt wakker uit een bedwelmende droom.
Want waaróm zijn de dingen daar zo zinsbegoochelend anders? Wáarom wagen die vrouwen hun leven? Dat zijn wezenlijke vragen, waarvan de antwoorden leidden naar de onttovering van datgene wat er zo ‘anders’ uitziet en zo opwindend overkomt. Die antwoorden maken een eind aan de opwinding: er moet gewerkt worden, er moet brood op de plank! En daar, op die plek in Zuid-Korea, daar betekent overleven dat je diep zult moeten duiken en je adem inhouden. Lang. Tot je denkt dat je stikt, en dan nóg langer – tot je écht stikt – maar nét niet. Elke keer weer, elke dag weer. Vaak zonder resultaat, dus dan moet je nóg een keer, en nog een keer, tot je tot op het bot verkleumd bent en nauwelijks meer warm kunt worden.
Dat is al een stuk minder opwindend. Niet dat wij toeristen er helemaal niet meer van kunnen genieten als we dit weten – dat kunnen we maar al te goed, want zoals deze vrouwen gehard zijn in het de adem inhouden en de diepte induiken, zo zijn wij gepokt en gemazeld in het uitfilteren van dat wat we niet tot ons door willen laten dringen – het mocht ons plezier eens bederven.
Het is onder andere deze houding die mijns inziens ten grondslag ligt aan het standpunt van velen die om zich heen roepen dat multi-cultureel samenleven geweldig is. Zij bekijken alleen de buitenkant. Het ‘andere’. En dat andere brengt ze in vervoering. Het is een welkome afleiding uit het eigen grijze burgerbestaan. En waarom zou ‘anders’ überhaupt ‘fout’ zijn? Het is toch alleen maar ‘anders’, en daar is toch niets mis mee?
Zo komen we tot een toeristische appreciatie ten opzichte van de hoofddoek, de burka, het rituele slachten… ja, zelfs over genitale verminking wordt vandaag de dag soms gepraat op een manier die volkomen los staat van wat het toch écht daadwerkelijk ís: een lichamelijke en geestelijke verminking, die een persoon in het diepst van zijn persoonlijke intimiteit krenkt, diens lichaam beschadigt voor de rest van het leven, en diens mens-zijn verminkt tot een lichaam waar je over kunt beschikken – als over dat van een dier.
Cultuur is wat anders dan wat kleurig aangeklede mensen, die aparte dansjes maken of vreemde handelingen uitvoeren voor een raar gebouw – of wat dies meer zij. Al die dingen betékenen iets – het zijn niet slechts mooie vormen. Ze stáán voor iets, en ze vertellen ons iets over de mensen die ze uitvoeren, over hun maatschappij, over de dingen die ze waardevol vinden, waar ze in geloven, etc. etc.
Door de sterke toename van het aantal in ons land aanwezige ‘culturele buitenlanders’ wordt het elke dag moeilijker om je als toerist in eigen land te gedragen. De waarheid van de betekenis van een cultuur dringt zich onontkoombaar aan ons op. Daarmee komt uiteindelijk iedereen voor de keuze te staan: onder ogen zien wat de betekenis en de gevolgen zijn voor het vrijwel ongelimiteerd en zonder drempel binnenhalen van andere culturen, of met een zonnebril op toerist in eigen land proberen te blijven.