Dit artikel is eerder verschenen op Batavirus.nl
Obesitas is een (welvaarts)ziekte waarbij de patiënt steeds meer vetcellen aanmaakt, met andere woorden steeds dikker wordt. We meten obesitas door middel van je BMI (de Body Mass Index), ook wel Queteletindex genoemd. De formule waarmee je dit berekend is je lichaamsgewicht in kilogrammen gedeeld door je lengte in het kwadraat in meters. Een uitkomst tussen 18 en 25 wordt als een gezonde indicatie gezien, een uitkomst boven de 40 noemen we morbide obesitas. Je BMI is overigens niet meer dan een indicatie. Een goed getraind bodybuilder kan bijvoorbeeld een hogere waarde scoren dan 30 en toch beschikken over een gezond vetgehalte. Een te hoog vetgehalte dan wel een te laag vetgehalte kan de aanleiding zijn tot vele klachten die een fatsoenlijk functioneren in de weg staan. Maar wat heeft onze overheid daarmee te maken?
De titel van deze column is uiteraard figuurlijk bedoeld. Onze overheid beschikt nou eenmaal niet over vetcellen. Waar ze wel over beschikt is ambtenaren, zeg maar de vetcellen van ons overheidslichaam. Als we kijken naar het (dis)functioneren van ons ambtenarenapparaat moeten we wel constateren dat onze overheid de grens van morbide obesitas gepasseerd is. Ja mensen, onze overheid is ernstig ziek en wordt met de dag zieker gezien het nog immer uitdijend ambtenarenapparaat. Om een behandelplan op te stellen is het belangrijk om te weten wat de oorzaak van de ziekte is. Gelukkig zijn er vele wijze mensen die zich hiermee bezig hebben gehouden, waaronder Kafka, Parkinson, Peter, Murphy en Driek van Wissen. Een illuster rijtje namen, die op het eerste oog weinig verwantschap met elkaar hebben. Ze zijn echter de rode draad in deze column, een column die een groot ondergewaardeerd maatschappelijk probleem in kaart brengt. Dit schrijven is een stille aanklacht tegen de 4e macht, beter bekend onder de naam ambtenarenapparaat of bureaucratie. In Nederland gaat deze macht overigens iets verder dan alleen de ambtenaren. Met name de privatisering van bijvoorbeeld de zorg, post en telefonie en openbaar vervoer heeft ervoor gezorgd dat publieke taken in handen liggen van private partijen met de overheid als toezichthouder. Of dat de kwaliteit van de dienstverlening altijd ten goede komt is overigens ook een stevige discussie waard. Maar laten we ons eerst eens richten op de 4e macht. Inmiddels een schaduwmacht met een grote invloed op ons dagelijks reilen en zeilen.
We beginnen met Franz Kafka, een wijs man wiens werk zich honderd jaar geleden alweer kenmerkte door een nachtmerrieachtige, onheilspellende sfeer (als kafkaësk bekend geworden) waarin de bureaucratie steeds meer grip krijgt op het individu. Hij nam 100 jaar geleden al waar dat bureaucratie uiteindelijk altijd een belemmerende factor is als het om vooruitgang gaat. Echte vooruitgang vraagt vaak om een revolutie, waarbij revolutie ook kan betekenen een harde reset van het systeem. Kafka was echter ook een cynicus, zie onderstaand citaat.
Met dit citaat geeft Kafka aan dat we blijkbaar niet van onze geschiedenis leren en altijd weer invulling geven aan onze behoefte om de maatschappij zo strak mogelijk geregeld te hebben. In managementtermen noemen we dit institutionaliseren. Feitelijk is institutionaliseren niets anders dan het waarborgen van de continuïteit van de dienstverlening of het product. Bedrijven onderkennen dat hun dienstverlening of product een levenscyclus kent. Op een gegeven moment krijg je verzadiging in de markt of ben je ingehaald door de ontwikkelingen. Er zullen overigens altijd pioniers bezig zijn met het verbeteren van de wereld door het ontwikkelen van nieuwe producten en diensten. Tegenwoordig vinden we deze mensen bij beginnende bedrijfjes beter bekend als start-ups. Pioniers zijn echter niet de mensen die geschikt zijn om een geïnstitutionaliseerd bedrijf te leiden, dat vraagt managers. Het bewaken van processen vraagt nou eenmaal andere competenties dan het ontwikkelen van nieuwe producten en diensten. Managers gedijen dus het best in een bureaucratie die ze zelf in stand houden. Pioniers vechten tegen deze bureaucratie.
Hiermee zijn we aangekomen bij professor Cyril Northcote Parkinson. In 1958 verscheen zijn boek Parkinson’s Law: The Pursuit of Progress (London, John Murray, 1958). Parkinson had na jarenlang onderzoek vastgesteld dat het ambtelijk apparaat van het Britse imperium in omvang toenam terwijl de omvang van het Britse imperium afnam. Parkinson nam waar dat het aantal mensen in een bureaucratie, onafhankelijk van het werkaanbod, met 5-7% per jaar toeneemt. Uiteraard gaat deze wet op zolang er geen rigoureuze verandering plaatsvindt zoals een revolutie. Dan begint het proces van voren af aan, leerde Kafka ons. De gevolgen van het totaal ontbreken van een revolutie in de afgelopen zeventig jaren zien we terug in het Nederlandse ambtenarenapparaat. Laten we eens kijken hoe dat in de praktijk gaat.
In het kader van de armoedebestrijding kwam men onder de bezielde leiding van Jan Peter Balkenende tot een geniale oplossing, namelijk de Bijzondere Bijstand. Minima mochten een verzoek indienen voor een financiële bijdrage indien ze werden geconfronteerd met een onverwachte uitgave die hun normaal budget te boven zou gaan. Gemeenten namen in hun begroting een budget op voor deze bijdrage en stelden een ambtenaar aan die verantwoordelijk zou zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Uiteraard moest een en ander ook vastgelegd worden in een beleidsplan, dus een beleidsmedewerker werd ook aangesteld. Vervolgens moest de toegekende bijdrage ook nog uitbetaald worden, met andere woorden er kwam een financiële man bij. Aangezien er budget genoeg was werd vrijwel iedere aanvraag gehonoreerd. Iedereen was blij.
Zoals altijd komt er na zonneschijn ook weer regen. Nederland geraakte in een crisis en kreeg tot overmaat van ramp Mark Rutte. En hiermee begon fase twee. Waar in het verleden werd gestreefd om de burger te helpen met de Bijzondere Bijstand, kregen de ambtenaren nu de opdracht te bezuinigen. En dat kon maar op één manier, namelijk de aanvragen strenger beoordelen en vaker afwijzen. De mondige burger is natuurlijk niet gek en tekende Bezwaar en Beroep aan tegen de afwijzing. De gemeente zag zich direct genoodzaakt om dit in een fatsoenlijke procedure af te handelen. De ambtenaar Bezwaar en Beroep Bijzondere Bijstand was geboren. Het toewijzen van een aanvraag was een formele pennenstreek, het behandelen van Bezwaar en Beroep werd al snel een gehele procedure. Het gevolg was dat er binnen de kortste keren een heel bataljon ambtenaren Bezwaar en Beroep de burelen bevolkte.
Ooit begonnen met drie ambtenaren, inmiddels gegroeid tot een echte afdeling. Maar een echte afdeling heeft uiteraard een chef. Zoals in ambtelijke kringen de gewoonte is, werd de langstzittende ambtenaar benoemd tot chef. In dit specifieke geval werd de beoordelaar dus vervangen om zelf door te groeien tot directeur afdeling Bezwaar en Beroep. Uiteraard kreeg de directeur net als al zijn collega directeuren de beschikking over een directiesecretaresse.
Inmiddels duikt de volgende illustere persoon op uit ons rijtje, namelijk dr. Laurence J. Peter. In 1969 formuleerde hij het naar hem genoemde Peterpriciple dat luidt als volgt: “In een hiërarchie stijgt elke werknemer tot zijn niveau van onbekwaamheid”. De directeur was ooit een uitstekend beoordelaar, maar het leiding geven aan een afdeling vraagt om totaal andere competenties en vaardigheden. Op het moment dat de leiding de helicopterview mist om processen en bijbehorende procedurestappen in goede banen te geleiden staat de deur open voor de vierde bezoeker. Een bezoeker die de meeste van ons wel kennen, namelijk Edward A. Murphy. De naar hem vernoemde wet luidt “if there’s any way they can do it wrong, they will” (als er een manier is waarop ze het verkeerd kunnen doen, zullen ze dat ook doen) of ook wel “Anything that can go wrong, will go wrong” (alles wat fout kan gaan, zal fout gaan).
Inmiddels is de dienstverlening naar de burger tot een discutabel niveau gestegen. Laten we zeggen dat een aanvrager het gevoel heeft in een parallelle wereld terecht te komen enkel bestaande uit kastjes en muren. En daarmee is de cirkel rond. De afdeling Bezwaar en Beroep Bijzondere Bijstand is verworden tot een kafkaëske bureaucratie. Een bureaucratie die inmiddels meer kost om in stand te houden, de som van alle salarissen en de bijbehorende overheadkosten, dan dat er daadwerkelijk nog wordt uitgekeerd aan Bijzondere Bijstand. Tijd voor een behandelplan.
Bovenstaand voorbeeld toont aan dat onze overheid na 70 jaren geen harde reset te hebben meegemaakt echt in de fase morbide obesitas is terechtgekomen. Onze bestuurders weten dit al jaren, maar missen op de één of andere manier de daadkracht om dit aan te pakken. De huidige economische voorspoed is echter de ideale periode om het behandelplan in werking te stellen. Als we nou eens afspreken om procedures weer om te zetten in uitvoering. We sturen geen medewerker voor een keukentafelgesprek, nee deze medewerker gaat direct de benodigde zorg leveren. In Groningen sturen we geen schadetaxateurs, nee we sturen bouwbedrijven die de bevingsproblemen oplossen. Bij de Werkgevers Service Punten stoppen we met het geven van allerlei overbodige cursussen en trainingen, we bemiddelen mensen direct naar een betaalde baan totdat het bestand, *kuch* the caseload, leeg is en we zelf aan de beurt zijn. We stoppen met al die dure aanbestedingsprocedures en kopen rechtstreeks een dienst in op basis van minimaal drie offertes. Maar met onze huidige bestuurders zal dit wel een wens blijven. Zij zijn namelijk ook niet meer opgewassen tegen de 4e macht. En als er iemand is die dat begreep, is het wel Driek van Wissen. Onze ooit Dichter des vaderlands wist dit uitstekend te verwoorden, zie afsluitend snelsonnet.